10 het goede ondernemerschap: de ziel van klein en groot bedrijf aspect van overheidsbeleid: vermindering van de arbeidskosten midden- en kleinbedrijf klippen te vermijden hier te ook te noe men de leasing van winkelinventaris maar dat neemt toch niet weg, dat de vor ming van eigen vermogen onder te zware druk is komen te staan. Ik ben van mening dat juist ook op fiscaal gebied deze eigen vermogensvorming thans krachtig bevor derd moet worden. Alleen daardoor wordt de ruggegraat van ons bedrijfsleven zo danig versterkt, dat het zo nodig tegen een stootje kan en dat het daarmede de nodige financiële grondslag heeft voor het onder nemen van nieuwe activiteiten. Iedere ondernemer zal ervaren hebben, dat hem geregeld gelijktijdig twee overwegin gen door het hoofd spelen: „je moet iets durven", maar ook „je moet te grote risico's vermijden". Bij afweging van die beide ge dachten, zal hij dan bemerken dat er in onze tijd een ruime mate van kredietmoge lijkheden voorhanden is, maar dat de moei lijkheid vooral is er voor te zorgen dat de schulden hem niet boven het hoofd groeien. Bij dit wel overwogen beoordelen willen de rabobanken de ondernemers de helpende hand bieden. Daarbij zijn de persoonlijke kwaliteiten van de ondernemer van grote betekenis. Niet alleen vakkennis maar evenzeer vindingrijk heid en soepelheid zijn in onze tijd onmis baar voor het uitoefenen van een bedrijf. Vooral ook de gave van het snel onderken nen en doorzien van allerlei veranderingen is een zeer waardevolle eigenschap. Helaas wordt daarbij nog wel eens onderschat de steun die een goede bedrijfsadministratie biedt. Deze moet niet enkel gezien worden als een middel om de resultaten van het afgelopen jaar te kunnen becijferen, maar moet als het ware maand voor maand ge raadpleegd worden om de gang van zaken op de voet te volgen en de naaste toekomst te verkennen. Ik voorzie, dat in de toekomst meer en meer door de banken bij het ver strekken van kredieten aan de ondernemer de voorwaarde gesteld zal worden van een geregelde en veelvuldige overlegging van gegevens omtrent zijn bedrijf. Al is het aantal bedrijven in de sector mid den- en kleinbedrijf al jarenlang aan het teruglopen, het aantal werknemers daarin vermindert minder snel. Het gemiddelde aantal werknemers per bedrijf is toege nomen. Toch mag men hieruit niet de con clusie trekken dat het midden- en klein bedrijf uit de tijd zou zijn. Het grootbedrijf heeft wel zijn voordelen, maar ook zijn specifieke zwakke kanten. In het zo rijk geschakeerde economische le ven zien we gelukkig steeds mogelijkheden voor het ontstaan van nieuwe bedrijven, die dikwijls op kleine schaal zullen moeten be ginnen. En een kleine onderneming weet, onder slagvaardige leiding, meestal snel op nieuwe ontwikkelingen in te haken en zich daaraan aan te passen en de mogelijk heden van de markt te grijpen. Daar ligt dan de kans uit te groeien tot een groter bedrijf. De betekenis van ons midden- en klein bedrijf in kwantitatief opzicht mag zeker niet onderschat worden. Deze sector biedt thans werkgelegenheid aan 23% van onze beroepsbevolking. En het marktaandeel van de detailhandelsbedrijven in deze sector beweegt zich de laatste jaren iets in stij gende lijn: in 1969 73% en in 1974 74,7%. Onder deze bedrijven worden ook gerekend de bedrijven, die op basis van „franchi- sing" worden geëxploiteerd. De opkomst van het franchise-systeem is op zich zelf reeds een mooi voorbeeld van de wijze waarop de ondernemers telkens nieuwe wegen zoeken om het bedrijf aan de omstandigheden aan te passen. De harde strijd om het bestaan dwingt hen er toe. Zo is naar de franchising-vorm gekeken en velen zien er aantrekkelijke mogelijk heden in: de eigen zaak maakt deel uit van een keten, maar de zelfstandigheid van de ondernemer blijft gehandhaafd. Op die wijze combineert men als het ware de voor delen van groot- en kleinbedrijf. Ik twijfel er niet aan dat de overheid een open oog heeft voor de moeilijkheden van de ondernemers in het midden- en klein bedrijf. Uit de reeds aangehaalde nota in zake de werkgelegenheid blijkt dat de rege ring overweegt een vervanging van investe ringsaftrek door een subsidie op investe ringen. Dat is een aantrekelijke gedachte, leder bedrijf dat investeert zou dus onge acht of het winst of verlies maakt van die subsidie kunnen profiteren. Dat is vooral voor het midden- en kleinbedrijf welkom, daar hier nogal eens het verschijnsel van geen winst of van zeer lage winst voor komt. Een investeringsaftrek zou dan wei nig helpen daar er niets of te weinig is om van af te trekken. Een niet minder aantrekkelijke gedachte is de in de nota geopperde mogelijkheid tot het verlenen van een bijdrage aan een ma tiger ontwikkeling van de reële arbeids kosten voor de bedrijven, met name door verlaging van hun sociale lasten. Hierbij wordt met nadruk erop gewezen, dat een dergelijke meer algemeen werkende facili teit met name ook van betekenis zal zijn voor de zelfstandigen in het midden- en kleinbedrijf. Het lijkt mij echter gewenst, dat de over heid niet zelf tussen deze alternatieven kiest, dus óf investeringssubsidie óf ver mindering van sociale lasten, doch hier zeker voor het midden- en kleinbedrijf de keuze aan de ondernemers zelf laat. Ook zou een toepassing in de praktijk van beide mogelijkheden tegelijk overwogen kunnen worden. Op deze wijze zou de overheid een belangrijke bijdrage leveren aan de oplos sing van de huidige moeilijkheden. Ondernemingen die nog rendabel zijn, krij gen de kans rendabel te blijven en dat is in het belang van de ondernemers zelf, maar niet minder in het belang van de werk gelegenheid en van de consument. Ook uit het oogpunt van de gevarieerde kosten structuur bij het midden- en kleinbedrijf, verschillend naar branche, zou het open houden van een keuzemogelijkheid alles zins op zijn plaats zijn. Ik meen, dat mede door zulk een beleid vele bedrijven in staat zullen worden ge bracht opnieuw een evenwichtige ontwikke ling van kosten en opbrengsten te reali seren. Ik weet, dat ook afgezien van een overheidsbeleid op het terrein van fiscale faciliteiten het voor onze ondernemers zwaar zal zijn te moeten werken in een tijd van doorgaande inflatie en toenemende werkloosheid. Minder prettig blijft dat voor 1975 opnieuw wordt verwacht, dat ons midden- en klein bedrijf als totaal bezien een inkomsten toeneming te zien zal geven, die zal achter blijven bij de stijging van de kosten van levensonderhoud. Daarom te meer meen ik dat een financiële en fiscale impuls ten be hoeve van deze groep van bedrijven van de kant van de overheid thans zeker geboden is.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 12