en dan komt er weer de juridische kant 7 Xln de al tamelijk lange geschiedenis van onze organisatie zou ik gemak kelijk een aantal periodes kunnen aanwijzen waarin - huiselijk gezegd - „de juristerij hoogtij vierde". De eerste viel zelfs in het prille begin van die geschiede nis, toen er veel strijd is geweest over de vraag welke rechtsvorm nu de voorkeur moest hebben, die van een coöperatie of die van een gewone vereniging. In ieder geval hadden wij in die dagen nog keus. Tegenwoordig ligt dat in sommige landen wel eens anders. Als je daar een coöpera tie of credit union wilt oprichten, moet er soms eerst een aparte wet komen om dat mogelijk te maken. Als complicatie komt dan vaak tevens om de hoek kijken de omstandigheid, dat zulk nieuw soort ver enigingen ook nog het bankbedrijf uitoefe nen, wat dan weer aparte vragen oproept. Zelfs in de USA, waar men toch al heel lang de credit unions kent, moet op wet gevend gebied - met name op lederaal niveau - nog veel gebeuren. In credit union-kringen aldaar ziet men 1975 zelfs vol verwachting als het nieuwe wetge vende jaar". Andere periodes van hoge juridische acti viteit lagen rond belangrijke statutenwijzi gingen, rond al die nieuwe vormen van kre dietverlening die sinds 1960 uit het toen verschenen Rapport Landbouwkrediet voortvloeiden en natuurlijk ook - om niet meer te noemen - in de recente fusie periode, die heel wat juridisch getimmer nodig maakte. Ik weet het, mijn juridische collega's zul len zeggen: wij zijn altijd bezig, wat jij hoogtij noemt is voor ons eigenlijk niets bijzonders. Akkoord. Maar toch is het m.i. onmiskenbaar, dat op bepaalde tijden er iets aan de hand is dat het belang van het juridische oordeel en de juridische vorm geving nog eens extra onderstreept. Ik vermoed, dat we weer zo'n tijd gaan naderen. Symptomen daarvan zie ik in wat er te doen is rond de coördinatie van het Europese bankrecht. Daarover en over de richtlijnen van de Europese Commissie voor het wettelijk toe zicht op het kredietwezen heeft de heer Van Campen vorige maand nog in ons blad geschreven. Met de inpassing in wettelijke regelingen hebben wij overigens nooit veel moeite gehad. We hebben weliswaar te maken met de al 50 jaar oude coöperatiewet, maar ik herinner me niet dat er ooit be hoefte heeft bestaan aan een echte aparte wetgeving voor het coöperatieve krediet wezen. Iets anders is echter - en dat is ook al duidelijk bij de harmonisatie van de Euro pese bankwetgeving naar voren gekomen - dat wij een wetgeving verlangen, die aan onze structuur recht doet. Daarom is er ook terecht van coöperatieve zijde in Brus sel met klem van argumenten op aange drongen de coöperatieve banken vooral in hun collectiviteit te benaderen. Want het is heel belangrijk dat we ook wettelijk behandeld worden zoals we in werkelijk heid zijn: niet maar een optelsom van los naast elkaar staande individuele banken, maar een centrale kredietinstelling met aangesloten banken, die samen één ge heel, één organisatie vormen. Hetzelfde kan in de naaste toekomst mo gelijk ook gaan spelen bij de wijziging van onze Nederlandse Wet Toezicht Kre dietwezen. Een geheel herzien wetsont werp is daartoe in voorbereiding. Ook daar ligt als taak voor de jurist om vast te stellen in hoeverre de nieuwe bepalin gen vanuit onze structuur voldoen. Ook meer intern zou er wel eens belangrijk werk aan de winkel van de juristen kunnen komen. Het zit er immers in dat we over niet te lange tijd het een en ander over het resultaat van de studie van onze structuurcommissie zul len horen. Eveneens zit het erin - dacht ik - dat dan na overleg en beraad in de or ganisatie wel eens bepaalde veranderingen in onze structuur gewenst konden blijken. Op dat moment komt de vormgeving aan de orde en daarmee zit je echt in de juri dische fase. Tegen die tijd zal de fase van het „waar om" of het „waartoe" al achter ons liggen. Daarin doen juristen ook graag hun zegje en trouwens eigenlijk moet iedereen de gewenstheid van veranderingen onder schrijven. Maar, naar mijn ervaring, blijft het „hoe" van de veranderingen in dat stadium vaak in het vage. Er wordt dan gezegd of gedacht: laat dat maar aan de juristen over! Dat kan gelukkig ook! Mits ze de wensen en verlangens goed kennen, weten de ju risten deze wel in juridische termen uit te beitelen". Menig jurist zal na zijn se cure beitelarbeid echter een eigenaardige ervaring hebben opgedaan, die ik met het oog op een eventuele nieuwe „hoogtij periode" toch even wil noemen. Want die juridische vormgeving wekt nogal eens hetzij teleurstelling hetzij schrik op, zelfs bij mensen die er heilig van overtuigd zijn dat iets geregeld moet worden. Teleurstel ling in de zin van „is dat nou alles?"; schrikreactie in de zin van: „zit dat er werkelijk allemaal aan vast?" Daar kan een gevaar in zitten, nl. dat de voorstellen enkel op hun al dan niet sym pathieke klank beoordeeld worden en zo, los van hun achtergrond en aanleiding, een eigen leven gaan leiden. Gemakkelijk ver zand je dan in een heilloze discussie. Om dit te voorkomen is goede uitleg en uit gebreide toelichting van de voorstellen noodzakelijk, zodat vooral duidelijk wordt welke bedoeling zij vertolken. Misschien is dit wel een van de boeiendste kanten van het juristenwerk. In ieder geval ben ik benieuwd of ik met mijn voorspelling van een nieuw „juridisch tijdvak" gelijk krijg. Dat zal voor iedereen te controleren zijn! J. R. H.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 9