wob
wob
5
wel nader op dit onderwerp zal worden
teruggekomen, zodat wij hier volstaan met
enkele saillante aspecten.
Met de invoering van de Onroerend-goed-
belasting wordt een aantal gemeentelijke
belastingen afgeschaft. Verreweg de be
langrijkste hiervan zijn de Grondbelasting
en de Personele belasting.
De achterliggende bedoeling van deze nieu
we belasting is geweest een verruiming van
de financiële autonomie van gemeenten
zonder dat zulks echter diende te leiden tot
een wezenlijke verzwaring van de belasting
druk. In grote lijnen kan men zeggen dat
de personele en grondbelasting zijn inge
ruild voor de onroerend-goedbelasting.
Voor de banken - en overigens voor alle
ondernemingen in het algemeen - betekent
dit echter reeds terstond een aanzienlijke
lastenverzwaring, omdat banken niet wer
den aangeslagen voor de personele be
lasting.
De Onroerend-goedbelasting kan naar de
belastingplichtigen worden onderscheiden
in twee categorieën, te weten:
a. de Onroerend-goedbelasting I, welke
wordt geheven van hen, die het onroerend
goed feitelijk gebruiken, ook wel genoemd
de gebruikersbelasting;
b. de Onroerend-goedbelasting II, welke
wordt geheven van degenen die het genot
hebben krachtens een zakelijk recht, de zo
genaamde eigenaarsbelasting.
De Onroerend-goedbelasting I en II kunnen
natuurlijk ook te zamen van een belasting
plichtige worden geheven, namelijk indien
de „eigenaar" (eigenlijk de zakelijk gerech
tigde) het onroerend goed zelf gebruikt.
Ook op het punt van de grondslag, welke
uiteindelijk samen met het tarief voor het
vaststellen van de belasting noodzakelijk is,
bestaat een tweetal mogelijkheden. De wet
noemt als zodanig:
1. de waarde, welke in het economisch ver
keer aan het onroerend goed kan worden
toegekend. In een uitvoeringsbesluit is nog
nader gepreciseerd dat het - kort gezegd
- gaat om de verkoopwaarde bij vrije op
levering;
2. De oppervlakte van het onroerend goed,
na toepassing van vermenigvuldigings-
cijfers voor aard, ligging, kwaliteit en soort
gebruik, zulks teneinde op benaderende
wijze rekening te houden met verschillen
in waarde in het economisch verkeer.
Het blijkt nu, dat in beide gevallen grote
problemen kunnen rijzen bij het vaststellen
van de heffingsgrondslag. Immers het vast
stellen van de verkoopwaarde van een ab
soluut incourant bankgebouw en ook het
vaststellen van de correctiefactoren voor
aard, ligging enz. is een uiterst moeilijke
zaak. Wij veronderstellen dat hierover het
laatste woord nog niet gezegd zal zijn.
Indien de heffingsgrondslag als vorenver-
meld is bepaald, dient nog het tarief te wor
den vastgesteld om tot de verschuldigde
belasting te komen. Deze tarieven kunnen
per gemeente aanzienlijk verschillen. Ter
indicatie van de verschillen in bedragen,
noemen wij als voorbeeld twee naburige ge
meenten, waarvan de één de bedragen voor
de Onroerend-goedbelasting I en II heeft
vastgesteld op respectievelijk 5,50 en
8,05 en de ander op slechts 3,89 en
ƒ4,88. Deze bedragen dienen dan te wor
den voldaan per 3.000,- waarde (grond
slag waarde economisch verkeer) dan wel
per 10 vierkante meter (oppervlakte grond
slag).
De Onroerend-goedbelasting moet uiterlijk
1 januari 1979 door alle gemeenten zijn in
gevoerd. Daartoe dient de gemeente een
belastingverordening vast te stellen, die de
goedkeuring van de Kroon behoeft. Per 1
januari 1975 waren reeds 150 gemeenten -
waaronder vrijwel alle grote gemeenten -
op deze nieuwe belastingheffing overge
gaan. Van dit aantal hanteren 115 de waar
de van het onroerend goed als heffings
grondslag terwijl 35 de oppervlakte als hef
fingsgrondslag aanwijzen.
BEVEILIGING:
ONVERMINDERDE NOODZAAK!
Wat vroeger zelden voorkwam, is in recente
jaren een verontrustend, maar helaas be
kend verschijnsel geworden. Wij bedoelen
de bankovervallen. Het is nog niet zo heel
lang geleden dat je van zulke overvallen
slechts zeer sporadisch hoorde. Het publiek
en ook de bankmensen kenden ze eigenlijk
slechts van de films, die geen koets van
„Wells Fargo" konden vertonen zonder hem
te laten beroven.
Met dat soort western romantiek - zo die al
ooit bestaan heeft - hebben de huidige be
rovingspraktijken niets uitstaande. Het gaat
om een hele harde realiteit, die zelfs niet
toestaat te denken dat een dreigend wapen
niet meer is dan een alarmpistool. Met
name de publieke opinie zou wel meer
doordrongen mogen zijn van het echt crimi
nele karakter van de bankrover. Dat is heus
geen Robin Hood, die steelt van de rijke
en geeft aan de armen. Neen, dat is een
man die het met bedreiging of zelfs nemen
van levens enkel ten eigen bate gemunt
heeft op andermans geld.
Wij hebben de jongste statistiek gezien van
de overvallen en de buit, gepleegd resp. be
haald in 1974 op alle bankinstellingen, in
begrepen de P.T.T. en gemeente-girokanto
ren. Het lijkt ons beter daar niet te veel de
tails van te geven, maar het beeld is weinig
verheffend. In vergelijking met 1973 is het
aantal overvallen op kantoren en geldtrans
porten en het aantal inbraken helaas nog
niet verminderd, al is het ook zeer weinig
toegenomen. De totale buit was zelfs hoger,
al was dit keer de buit op onze eigen Rabo-
banken gelukkig niet onaanzienlijk minder
dan in 1973. Als een lichtpuntje menen wij
te mogen zien dat van het totale, ongeveer
gelijk gebleven aantal overvallen en inbra
ken, een aanmerkelijk groter percentage in
1974 mislukt is dan in het jaar daarvoor,
met name ook voor wat onze banken be
treft. In dit toenemende aantal mislukkingen
zien wij toch langzamerhand de doorwer
king in van de vaak kostbare beveiligings
maatregelen, die de Nederlandse banken in
de afgelopen jaren getroffen hebben.
Het is nog te vroeg om te juichen: de lust
tot beroven of inbreken is blijkbaar nog niet
verminderd. Maar we mogen verwachten,
dat naar mate het aantal mislukkingen stijgt
die lust steeds minder vaak in daden omge
zet zal worden.
Daarom biedt de steeds betere beveiliging
van onze kantoren en geldtransporten toch
perspectief.
EMISSIESYNDICAAT
Sinds kort is de Centrale Rabobank opge
nomen in het emissiesyndicaat van de
N.V. Bank voor Nederlandse Gemeenten.
De participatie in dit belangrijke syndicaat
is de logische consequentie van onze po
sitie in het Nederlandse bankwezen. Een
belangrijk deel van onze steeds toenemen
de effectenactiviteiten speelt zich af in de
obligatiesector. Voor de eerste maal is
het syndicaat in zijn nieuwe samenstelling
naar buiten getreden bij de aankondiging
van de emissie van de 83/< 25-jarige le
ning van de Bank voor Nederlandse Ge
meenten, waarvan de inschrijving op
4 maart jl. openstond.