wob 3 ondernemer moet nóg een teleurstelling in casseren. Een rechtstreekse en gecoördi neerde aanpak door het ministerie - samen werking met de eigen bankier van de onder nemer - moet dan ook als voorwaarde voor het welslagen van de maatregel worden gesteld. ONZE HYPOTHEEKBANKEN Van de BHB en de RHB is nieuws aan te kondigen. Dat betreft die twee dochter instellingen van de Centrale Bank, die vol uit N V. Boeren-Hypotheekbank en Raiffei- senhypotheekbank N.V. heten. Het voornemen bestaat om deze twee doch ters over enkele maanden tot één dochter samen te voegen, die de nieuwe, maar voor de hand liggende naam Rabohypotheek- bank N.V. zal krijgen. Onverwacht zal dit nieuws niet zijn, want vorig jaar april is er reeds in deze kolommen over geschreven en de Centrale Kringvergadering heeft zich vorig jaar eveneens reeds voor deze fusie uitgesproken. De voorbereiding is thans echter zo ver ge vorderd dat de diverse besluiten, o.a. inzake de statuten, zijn ontworpen en thans op weg gaan langs de diverse instanties om straks op 5 juni met een advies van de Centrale kringvergadering op de agenda van de Al gemene Vergadering te komen. De details laten wij rusten. Ondertussen is - en ook dat is nieuws - besloten reeds nu een wijziging in de „or ganisatie pandbrieven" van de BHB te brengen. Het motief daartoe ligt niet zo zeer in de komende fusie als wel in de wensen en behoeften van de banken. De door de BHB uitgegeven pandbrieven hadden tot nu toe alle een looptijd van vijf jaar „vast". Deze pandbrieven, die „bewij zen van deelneming zijn in een ten laste van de hypotheekbank lopende geldlening", werden genomen door de aangesloten ban ken. Deze droegen aldus bij in de passieven financiering van de hypotheekbank. Maar de pandbrieven hebben ook nog een andere functie: zij geven banken met een z.g. struc tureel overschot een goed rentende beleg gingsmogelijkheid. Dit laatste aspect heeft nu bijzondere aandacht gekregen omdat er onder die „overschotbanken" op dit punt toch een vrij grote verscheidenheid van wensen bestaat. Met een uniforme looptijd van vijf jaar bleek daaraan niet optimaal te voldoen. Immers er zijn banken die hun gelden graag zolang mogelijk uitzetten en er zijn banken die weliswaar voor enkele jaren een overschot verwachten, maar die voorzien dat daarna de vraag naar financiering uit eigen kring sterk zal toenemen. Ook ontmoet het nogal eens bezwaar dat men na vijf jaar abrupt het hele bedrag van de pandbrieven „in huis krijgt" en dan maar weer moet af wachten tegen welke rente het kan worden uitgezet. Om hierin tegemoet te komen is er thans besloten meer differentie in de looptijd van In de afgelopen jaren is binnen de orga nisatie in individuele gesprekken, maar vooral in vergaderingen van onderschei dene aard, aandacht gegeven aan het beleid dat onze organisatie voert ten aan zien van de kredietgeving en aan de vraag of verdere ontwikkeling door de omstan digheden geboden zou zijn. Heel wat jaren hebben de lokale banken in een onderlinge samenwerking via de Centrale Bank hun middelen voor het grootste deel in het eigen werkgebied uitgezet. Dat is geheel overeenkomstig de doelstelling van onze coöperatieve organisatie en dat zal zo ook moeten blijven. Er waren financieringen die de lokale banken niet meer konden be happen en die daarom naar de Centrale Bank moesten worden doorgeleid. Veelal leidde dat tot een samenwerking in die fi nanciering tussen plaatselijke bank en Centrale Bank. Ik denk hier met name aan de financiering van de grote coöperaties door de Centrale Bank alleen of in meta- financieringen met lokale banken uit de aan de Centrale Bank toevertrouwde mid delen. In het bijzonder in de na-oorlogse ontwikkeling en bij de groei niet alleen van onze organisatie, maar ook van leden en klanten van de Centrale Bank en de plaatselijke banken, is terecht de vraag op geworpen of die ontwikkeling niet vereist, dat wij hierin verder gaan. Deze vraag is te meer op zijn plaats in een land dat haast de helft van zijn nationale produktie uit voert en dienovereenkomstige invoeren van goederen en diensten heeft. Deze vraag hebben wij ook met coöpera tieve bankorganisaties in Europa bij her haling besproken. Zowel in die gesprek ken als in gesprekken binnen onze orga nisatie is tcch wel duidelijk naar voren gekomen dat de ontwikkeling in de laatste decennia meer eist. Voor alles is het be lang van onze gehele organisatie, dat de positie in de internationale financiële we reld verder wordt versterkt. Dit heeft in de eerste plaats geleid tot de opbouw van een internationale samenwerking in een goede verstandhouding met de in karakter en be drijfsvoering aan ons verwante Europese organisaties, waarover al veel is gezegd en geschreven. Wij zullen daarmee ook verder moeten gaan naast het tot verdere ontwikkeling brengen van ons eigen bui tenlands bedrijf. Een stap naar het laatste is het aantrekken van een directeur bui tenland van buiten de organisatie, hetgeen binnenkort een feit zal zijn. Deze gehele ontwikkeling is niet alleen noodzakelijk oor de klanten van de Cen trale Bank, maar ook voor veel klanten van aangesloten banken. Dit zal duidelijk zijn wanneer wij ons realiseren dat een groot deel van onze internationale han del loopt over het middelgroot bedrijf. Deze ontwikkeling, waaraan ik in deze ko lom ook in het afgelopen jaar aandacht schonk, vraagt nog meer. Zoals ik hiervoor al memoreerde heeft de ontwikkeling in onze organisatie ertoe geleid, dat de grote coöperaties vanuit de Centrale Bank finan cieel worden begeleid met middelen uit de organisatie, als verlengstuk van het werk van de aangesloten banken. Het geven van een sterkere positie in de internatio nale financiële wereld aan onze organisa tie houdt niet alleen in dat wij het buiten landse bedrijf verder ontwikkelen, maar ook dat wij ook buiten de coöperatieve wereld financieringen verzorgen of daar in deelnemen. Daarbij zijn wij ons bewust dat wij ons gespecialiseerd hebben en ge specialiseerd zullen blijven in wat ik zou willen aanduiden als ,,agri-business". Evenmin als de aangesloten banken zullen wij ons daartoe beperken. Ter ontwikkeling van onze organisatie en vooral van onze kennis en ervaring moeten wij verder gaan. Als ik dit zo neerschrijf wil ik daar toch wel tegelijk een beperking aan toevoegen die voortvloeit uit het karakter van onze coöperatieve organisatie. Hiervoor zei ik al dat de aangesloten banken in dezelfde mate financieringen in hun eigen werkge bied moeten kunnen blijven doen. Wanneer de Centrale Bank in het belang van de ge hele organisatie verder gaat met bedrijfs- financieringen, dan mogen daarvoor naar mijn opvatting geen middelen worden ge bruikt, die de lokale banken binnen de regelingen in eigen werkgebied nodig heb ben. Op het ogenblik is dit geen vraagstuk, want de lokale banken brengen een be langrijk deel van hun termijndeposito's over naar de Centrale Bank. Er kan echter een tijd komen dat deze ontwikkeling weer teruggedraaid wordt en dat uit dien hoofde de Centrale Bank niet over voldoende eigen middelen beschikt. Dan zal het zaak zijn dat de Centrale Bank zelf middelen uit de markt aantrekt, waarmee in feite al begonnen is bij de uitgifte van obligaties en guldens-notes. Ik zou het haast zo wil len uitdrukken dat de Centrale Bank ac tief moet worden in het verzorgen van haar passieve financiering, als een uitbreiding van het werkterrein, ook ten bate van de klanten van de aangesloten banken, in de vorm van advisering op basis van gespe cialiseerde kennis dit nodig maakt. In deze tijd van valuta-onzekerheid en van inves teringen, ook van middelgrote klanten of potentiële klanten van aangesloten banken in het buitenland, hoef ik alleen maar hier op te wijzen om aan te geven wat ik met gespecialiseerde kennis en een deskundig gebruik daarvan, bedoel. Wij zullen ons op deze wijze beter moeten toerusten, ook in het belang van onze huidige klanten. Dit is ook van betekenis voor de land- en tuinbouw die zo sterk op het internatio nale verkeer is aangewezen. Wanneer wij denken aan de ontwikkeling en de groei van onze agrarische coöperaties, en de betekenis daarvan voor boer en tuinder, dan zou het onverantwoord zijn als wij niet de schreden zouden gaan zetten die uit de ontwikkeling tot nu toe moeten voort vloeien. A. J. Verhage.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 5