wat ons bezighoudt wob wob 2 AANDACHT VOOR HET RENTE-ADVIES DE POSTGIRO ONBESLAGEN? In de Nederlandse wetgeving is een aantal methoden aangegeven, waarlangs een schuldeiser kan trachten betaling van een vordering te verkrijgen. Een van deze me thoden is het aanvragen van het faillisse ment van een schuldenaar. Een andere minder vergaande mogelijkheid is het in beslag nemen van een of meer zaken van de schuldenaar of van een tegoed dat deze elders heeft. Dit laatste middel is het derden-beslag. Door middel van een vonnis kan, na zo'n beslag, de derde door de rechter verplicht worden om aan de schuldeiser te betalen. Elke particulier of instelling kan met zo'n derden-beslag geconfronteerd worden en is verplicht daaraan medewerking Ie ver lenen ongeacht welke bezwaren dit voor hem kan meebrengen. Op de ingewikkelde en kostbare methode van het derden-beslag bestaan enige uit zonderingen. Zo is voor de fiscus en voor een aantal publiekrechtelijke bedrijfsorga nen een sterk vereenvoudigde werkwijze ontwikkeld waarbij betaling op enkele vor dering, eventueel na enig respijt, dient plaats te vinden. Deze vereenvoudigde me thode heeft de overheid voor zichzelf en voor aanverwante instellingen gereserveerd. Voor alle andere crediteuren geldt de ge wone regeling. Gezien deze uitzonderingspositie is het des te wonderlijker dat die zelfde overheid meende bezwaren te moeten maken toen op een aantal tegoeden bij de postgiro be slag werd gelegd voor achterstallige milieu belasting. Kort nadat de provincie Utrecht tot deze maatregel was overgegaan, heeft de staatssecretaris zich in de strijd ge mengd en op zeker moment aan de provin cies verzocht eerst na overleg met de giro dienst tot beslag over te gaan. De ontwrichting van het girale betalings verkeer ten gevolge van de beslagen zou naar zijn mening niet in verhouding staan tot de beoogde invordering van bijdragen. Deze uitingen komen ons geheel los van de merites van de milieubelasting wat vreemd over als ze gesteld worden tegen de achtergrond van de plannen van dit ka binet om te komen tot een Postbank. De zelfde regering die het zo noodzakelijk vindt in concurrentie te treden met het bankwezen op, zoals het is aangeduid, marktconforme wijze, meent bezwaar te moeten maken wanneer een wettelijke ver- haalsmogelijkheid wordt gebruikt, waarmee de banken al vele jaren, vaak tegen hun zin, worden geconfronteerd. Meent de staatssecretaris dat de banken de overlast en de extra kosten verbonden aan een derden-beslag maar moeten aanvaar den, maar dat de postgiro daarvan ver schoond dient te blijven? Zulk een standpunt lijkt ons weinig markt conform. Wij mogen er toch van uit gaan, dat voor de Postbank gelijke regels zullen gelden als voor de andere banken. In dat verband is er voor de staatssecretaris nog wel iets te doen. Wij denken bijvoorbeeld aan een af schaffing van uitzonderingsregels voor be schikkingsbevoegdheid bij de met de over heid gelieerde geldinstellingen. Hoe het ook zij, dit „incident" illustreert, dat een machtige overheid zich maar moeilijk kan los maken van een adagium: „quod licet Jovi, non licet bovi", d.i. wat Jupiter vrijstaat, staat een os nog niet vrij. De jongste circulaire aan de aangesloten banken met betrekking tot de rente heeft als hoofd: „Advies rente- en provisietarie- van 1975 (VI)". Het is deze VI, die ons bezig houdt. Het gevaar is groot, dat bij een zo snelle opeenvolging van rentecirculaires binnen enkele maanden, de neiging bij de aange sloten banken om er direct op te reageren minder wordt, vooral als de kans bestaat dat er toch binnenkort opnieuw wijzigingen zullen komen. Het „gevaar" is groot, omdat niet reageren op het rente-advies kan betekenen, dat de aansluiting bij de markt wordt gemist en dat daardoor aan de belangen van de leden te kort wordt gedaan. Zij hebben immers bij de rentestijging van de afgelopen jaren de verzwaring van de lasten moeten opbrengen en zullen er nu terecht aanspraak op maken ook het voor deel van de rentedaling te genieten. Dat in het advies verschil wordt gemaakt tussen de directe toepassing van de verla gingen op nieuwe posten en een wat ver traagde op bestaande posten, doet daaraan niet af, want hetzelfde verschil is ook in de periode van de rentestijgingen gemaakt. Natuurlijk heeft de verlaging van de debet rentes gevolgen voor de rentabiliteit van de banken en het zal daarom opgevallen zijn, dat het advies geen wijziging in de credit rentetarieven heeft gebracht. Dit is te verklaren uit de wens om bij de ontwikkeling van de creditrente een nauwe aansluiting bij de markt te handhaven. De verwachting bestaat, dat een verdere rente daling ook hier binnen niet al te lange tijd zal worden aangekondigd. Het debet- en creditrente-advies te zamen biedt, mits met spoed gevolgd, voor de ko mende weken een goede garantie én voor een gezonde ontwikkeling van de activiteit van onze banken én voor een goede, coöpe ratieve, dienstverlening aan hun leden. BEDRIJVEN IN FINANCIËLE MOEILIJKHEDEN In het januarinummer van ons blad heeft prof. Schrijvers een schets gegeven van de huidige economische situatie in het mid den- en kleinbedrijf. Er is op gewezen dat deze categorie van bedrijven onder meer wordt getroffen door de economische recessie. Niet alleen deze bedrijven, maar ook de industrie, de groot handel en de agrarische groepsbevolking en andere bedrijven ondervinden de gevol gen van de sterk stijgende grondstoffenprij- zen en kosten. De rendementen van de ondernemingen dalen, waardoor het voort bestaan in gevaar wordt gebracht. Veel bedrijven worden met de ondergang bedreigd, een ondergang die bepaald niet in alle gevallen te wijten is aan of verband houdt met het bedrijfsbeleid. Wij willen erop wijzen dat veel ondernemers nagenoeg hun hele vermogen in de bedrij ven hebben gestoken, zodat zij naast het verlies van hun onderneming ook in de ver mogenssfeer zwaar worden getroffen. Hoe wel dit aspect niet de voornaamste drijfveer is geweest voor de overheid om de onder nemers te verzoeken bijtijds contact met haar op te nemen wanneer zich ernstige financiële problemen voordoen, maar eer der de zorg om de werkgelegenheid, kun nen wij het initiatief alleen maar toejuichen. Het blijft inmiddels de vraag of de over heidssteun aan ondernemingen voldoende effect zal sorteren. Wij hebben onze twijfels op grond van een recente ervaring. Het be trof een bedrijf waarvan het voortbestaan ernstig werd bedreigd. De werkgelegenheid voor 60 mensen kwam in gevaar. Er zou snel hulp geboden moeten worden. Wij informeerden bij het ministerie naar de te volgen procedure. Geadviseerd werd de ondernemer te ver wijzen naar het dichtstbijzijnde kantoor van de Nederlandse Middenstandsbank, ten einde een garantiekrediet aan te vragen. Men kan zich afvragen of dit geval als representatief beschouwd kan worden, maar wanneer de overheid de hulpverlening via de bestaande kanalen van de gegaran deerde kredietverlening wil laten lopen, zal de weg te lang blijken. Wordt de aanvraag op basis van de gangbare normen beoor deeld, dan zal er weinig nieuws onder de zon zijn. Wij kunnen ons niet indenken dat dit de betrokken ministers voor ogen heeft ge staan, toen zij de banken uitnodigden de ondernemers aan te moedigen contact op te nemen met het Ministerie van Econo mische Zaken, wanneer zich ernstige pro blemen voordoen. Voor ons is het althans frustrerend te moeten ervaren dat goed bedoelde adviezen geen soelaas bieden. De

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 4