uit onze historie
36
TDefcjij yeestiy t)uan(
(fin<)ef( uenMertf<Wr uw ucrstant,
4 (llutaf niet,afb utuunnsle prooi, l'
Maar .spaar (een penning uoor tien noo
andere methoden en
andere toon
de boerenstand of
sociologie der boeren
huisgezin
Tb. wil deze keer met u een zijsprongetje
maken dat u een tijdbeeld kan geven van
de jaren - ten plattelande (speciaal in
zuidelijk Nederland) - omstreeks 1900,
gegoten in een vorm die de onze niet meer
is, maar in die verleden tijd blijkbaar wel
sterk aansprak.
Welnu
lijkheid boven de grote massa van onont
wikkelde leken was toen een aanvaard ge
geven, dat mogen wij niet vergeten. Ook
mogen wij niet negeren de belangeloze,
menslievende en dikwijls tot teleurstellin
gen leidende inspanningen van vele voor
aanstaanden om te komen tot verbetering
van soms afgrijselijke misstanden.
Bovendien „andere tijden en andere ze
den", andere denkwijzen en levensopvat
tingen.
Wat het boekje betreft: Daarvan bestaan
twee delen. Het eerste deel - dat Tb. niet
heeft, maar wel graag zou willen hebben -
beschrijft in hoofdzaak de Rechten van den
De ons nu wel bekende pater G. van den
Eisen, adviseur van den N. C. Boerenbond,
secretaris van den Nederlandschen Boe
renbond, Subprior en professor in de so
ciologie op de Abdy van Berne te Hees-
wijk, was, behalve een belezen en ontwik
keld man, ook nog de schrijver van talloze
artikelen in „zijn" weekblad en van ette
lijke verhandelingen ter instructie en voor
lichting voor de nog zo jonge Boerenbond
en de nog jongere landbouwkredietbanken.
Wij - d.w.z. onze Rabobanken - zijn erf
genamen van zijn onvermoeibare arbeid.
Maar toch toen Terugblikker het boekje
van Van den Eisen „De Boerenstand of
Sociologie der Boeren, een Leerboek voor
Sociale Cursussen en Voordrachten" dóór
las, begon iets in hem te protesteren en
voelde hij zich tegen de haren ingestre
ken. Want dit boekje lijkt te zijn doordrenkt
van patriarchale houding en betweterigheid
in een mate die thans doodeenvoudig niet
meer aanvaard zou worden.
Toch is zo'n indruk bij nader inzien niet
rechtvaardig. Het overwicht van de geeste
Boer; het tweede deel behandelt de „Plich
ten" van denzelve en wat dies meer zij en
Van den Eisen doet die zeer uitvoerig uit
de doeken. Wij mogen bij het lezen daar
van dan nu wel eens glimlachen, maar we
mogen niet vergeten dat dit alles zeer ern
stig is gemeend en indringend geschre
ven. Bovendien was verbreiding van deze
opvattingen noodzakelijk en nuttig.
Wel blijkt - maar dat is uiteraard een per
soonlijke mening van Tb. - uit de vele no
tulen die hij mocht bestuderen nergens
dat die boeren een bevoogding zo nodig
hadden als schrijver veronderstelde. In
tegendeel. Maar de schrijver, als priester
gewend dat de eenvoudigen naar hem luis
terden, zag wellicht over het hoofd dat het
merendeel van die „landmannen" hun ei
gen boontjes wel kon doppen en dat deze
„brave borsten" er soms geen behoefte
aan hadden dat iemand anders zijn neus
in bedoelde boontjes stak.
Maar Van den Elseri schreef dan ook niet
in de eerste plaats voor de vóórmannen
in de plaatselijke boerenorganisaties, maar
wel voor hen die met zijn boekje in de
hand probeerden de „achtergeblevenen"
zedelijk en materieel te verheffen.
De „toon" van zijn geschrift (400 bladzij
den lang!) zou nu niet meer de juiste zijn,
maar zijn „gehoor" was ook anders. Ran
gen en standen, vermogenden en armoed
zaaiers, bazen en knechten waren scherp
gescheiden. Schoolse ontwikkeling was
een kostbaar goed, dat lang niet velen ten
deel viel op het platteland.
„In de stad weet men met dertienjarige
kinderen niets beters aan te vangen dan
ze naar school te zenden, maar op het
land zijn zulke kinderen vooral in de zo
mer niet te missen" en „Wat de school
leert is noodzakelijk en nuttig maar veel
noodzakelijker en nuttiger is de strenge
school van den arbeid vanaf de prilste
jeugd", aldus Van den Eisen, die vervolgt:
„Kennis is macht zeggen sommige halfge-
leerden. Onzin! De wetenschap blaast op
maar de liefde volmaakt den mensch, zegt
de H. Paulus."
Wij kunnen Van den Eisen beter volgen
als wij ons zelf „terugdraaien" naar zijn
tijd, want tussen zijn jaren en 1975 bestaan
onoverbrugbare generatie- en levensbe
schouwelijke ravijnen. Het rad van de ge
schiedenis heeft wel met razende snelheid
gewenteld en de maatschappelijke veran
deringen zijn groot.
Terugblikker wil proberen met u de Plich
ten van den Boer, zoals de schrijver die
zag, in vogelvlucht te bekijken. In zijn werk
is overweldigend veel te lezen over wat
niet mag en niet moet en wel mag of wel
moet en over wat hiér niet maar in het
hiernamaals wél verwacht mag worden; en
daarmee worden vele zaken in verband
gebracht.
De Bladwijzer vermeldt:
De Boer en zijn Huisgezin, Vrouw, Kin
deren, Dienstboden, Arbeiders, Huishou
ding, Familie en Geburen, plus nog de
Boer en de Arbeid en de Boer en de Ar
men. Inderdaad een breed terrein voor de
schrijver.
ledereen zal het er over eens zijn dat aan
het juist en energiek volbrengen van plich
ten een aantal voorwaarden is verbonden.
„Milieuvoorwaarden" zouden wij die nu
noemen en daarbij legt het verkeren in
een goed en harmonieus gezin een be
langrijk gewicht in de schaal.
Een braaf christelijk huisgezin weet van
zelfsprekend welvaart te aanvaarden maar
ook tegenspoed, rampspoed, armoede „ter
liefde Gods"; „Het huisgezin is een hemel
op aarde, maar alleen voor hen die daar
van maken een heiligdom om God te die
nen Daarmee zijn we het graag eens.
Want een landman moet bestand zijn te
gen - en dit is geen volgorde van kwaad
tot erger - crediteuren, veeziekten, onge
stadigheid der elementen en belastingen.
Kortom, zijn levensweg gaat over een pad
vol doornen en „klein is de belooning voor
al zijn zwoegen en zorgen". Maar in voor-
en tegenspoed moeten boer en boerin
„steeds het oog gevestigd houden op God
die alleen hunne moeite en zorgen naar
verdiensten beloonen kan en beloonen
zal".
Over doel en wezen van het huisgezin
wordt door velen heden ten dage anders
gedacht dan door Van den Eisen en zijn
tijdgenoten. Dat van een huwelijk het le
venslot van de partners en hun nageslacht
kan afhangen lijkt echter onweerlegbaar