21
invloed op
bedrijfsfinanciering
consequenties voor
het bankbedrijf
de anti-inflatiepolitiek. Een algemene in
dexatie zou volgens de tegenstanders dan
ook kunnen worden uitgelegd als een (voor
tijdige) capitulatie voor de inflatie.
Voorop staat in deze kringen dat de inspan
ning zoveel mogelijk dient te zijn gericht
op het bestrijden van de inflatie zelf. Be
strijding van de gevolgen door middel van
indexering zou juist leiden tot een verster
king van de inflatie dan wel de terugdrin
ging hiervan bemoeilijken. Het is in deze
laatste zin dat ook de huidige regering en
de president van De Nederlandsche Bank
zich hebben uitgelaten.
Met de voorgaande opsomming van argu
menten voor- en tegen indexering is uiter
aard lang niet alles gezegd. Daarnaast spe
len nog zoveel andere aspecten een belang
rijke rol dat het onmogelijk is deze zelfs
maar aan te stippen. Aan een aspect zou
den we hier echter wat ruimer aandacht wil
len schenken namelijk de invloed van in
dexering op de bedrijfsfinanciering. Ook uit
het oogpunt van gevolgen voor de financie
ring van bedrijven bestaan tegengestelde
opvattingen over de al dan niet wenselijk
heid van indexering van leningen.
Een strikt afwijzende houding in deze werd
onlangs verdedigd door prof. dr. M. P. Gans
in een artikel in Het Financieele Dagblad1).
In dit artikel rekent prof. Gans onder andere
af met de opvatting dat indexering gewenst
zou zijn omdat daarmee een eind zou ko
men aan de bevoordeling van de krediet
nemers ten koste van crediteuren.
Wij citeren:
„Een van de ernstigste misverstanden is
dat, terwijl beleggers die leningen verstrek
ken aan ondernemingen, ten gevolge van
de inflatie een strop lijden door koopkracht
verlies, de onderneming juist van het opne
men van guldensleningen profiteertHet
lenen van geld is alleen voordelig voor een
onderneming als de bruto-rentabiliteit ho
ger is dan de rentevoet".
Aan deze eis wordt sedert een aantal jaren
zeker niet meer algemeen voldaan. Ter
illustratie wijst prof. Gans op de ontwikke
ling van een aantal cijfers in de periode
1969-1972 die betrekking hebben op alle
Nederlandse ondernemingen met ter beur
ze genoteerde aandelen.
Hij stelt:
„Uit deze cijfers kan moeilijk worden ge
concludeerd dat het aangaan van schul
den voor de totaliteit van de Nederlandse
beursondernemingen inflatievoordelen
heeft opgeleverd. De nadelen van de be
leggers in guldensleningen zijn niet ge
paard gegaan met dienovereenkomstige
voordelen voor de geldnemers. Via de aan
wending van de middelen zijn deze inflatie
voordelen kennelijk terechtgekomen bij
derden".
Wij zijn geneigd aan te nemen dat deze
conclusie eveneens van toepassing is op
de totaliteit van andere dan ter beurze ge
noteerde ondernemingen.
Als belangrijkste nadelige gevolgen van in
dexering ziet prof. Gans de onzekerheid in
zake de toekomstige financieringskosten en
de vergroting van de risico's voor het eigen
vermogen.
De onzekerheid inzake de toekomstige
financieringskosten zou als nadeel gehand
haafd blijven zelfs indien de financierings
kosten niet zouden stijgen. Dit laatste acht
prof. Gans overigens onwaarschijnlijk. De
vergroting van de risico's voor het eigen
vermogen zou voortvloeien uit de additio
nele functie hiervan:
te weten het opvangen van de schom
melingen in de resultaten die ontstaan door
een wijziging in de (tot nog toe) vaste finan
cieringskosten van vreemd vermogen".
Geheel anders gestemd is het betoog van
drs. J. G. Morreau in een artikel in FEM2
Hij stelt onder andere:
„Het is onzes inziens een misverstand dat
financiering met indexleningen tot hogere
financieringskosten zou leiden en daar
mede bij ondernemingen het rendement na
delig zou beïnvloeden", en:
„Financiering met indexleningen kan niet
alleen investeringsbeslissingen vergemak
kelijken maar bovendien een tegenkracht
vormen tegen de tendentie in het bedrijfs
leven investeringen uit te stellen in afwach
ting van bijvoorbeeld een lagere rente".
Wij willen op deze opmerkingen niet verder
ingaan doch haalden ze uitsluitend aan ter
illustratie van de tegenstellingen zoals die
ook in dit opzicht bestaan.
maal 1 jaar en een bepaald minimumbedrag
tegen concurrerende tarieven ten opzichte
van gewone deposito's aan het publiek aan
geboden. Voor leningen werd geen keuze
gelaten tussen wel of niet-indexatie. In
plaats daarvan werden de extra kosten uit
hoofde van de indexbinding gelijkelijk ver
deeld over alle leningen. Om verschillen in
de hoogte van de doorberekening te vermij
den namen de kleinere banken hun toe
vlucht tot een speciaal pooling-systeem.
Met name na 1964 toen ook voor 100 ge-
indexeerde deposito's een belastingvrijstel
ling werd ingevoerd - daarvoor gold deze
alleen voor 50% geïndexeerde deposito's
- leidde de toegenomen voorkeur voor deze
inflatiebestendige beleggingsvorm tot een
belangrijke destabiliserende invloed door
de sterke stijging van de kredietkosten.
Tot besluit van deze zeer onvolledige be
schouwing zouden wij hier de woorden wil
len aanhalen waarmee een artikelserie over
indexering in het Belgische tijdschrift De
Financieel-Ekonomische Tijd eindigt:
„Wij zijn begonnen met het leren leven met
de inflatie. Ondanks het huidige skepticis-
me komt er misschien ook een tijd waarin
wij zullen leren leven met indexering"3).
Wij willen niet besluiten alvorens in het kort
enkele mogelijke consequenties van finan
ciële indexering voor het bankbedrijf aan
de stippen. Soms wordt wel gepleit voor een
indexering van uitsluitend langlopende
schuldtitels zoals obligaties. Gevreesd moet
echter worden dat een dergelijke beper
king in de praktijk nauwelijks valt te hand
haven. Met een toepassing van indexclau
sules op obligaties zou een zodanige weer
stand zijn gebroken dat een verdere uitbrei
ding tot onder andere spaartegoeden nau
welijks meer kan worden tegengehouden.
In dit verband wordt wel gesproken van een
„olievlekwerking". Toepasselijk is ook de
volgende opmerking van prof. Gans in zijn
eerder genoemd artikel:
„Omdat financiële markten communiceren
de vaten zijn is het niet denkbaar dat men
erin zou slagen in één marktsegment een
revolutionaire verandering tot stand te bren
gen zonder dat dit op den duur in andere
segmenten tot soortgelijke ontwikkelingen
zou leiden".
Een algehele of beperkte indexering van
spaartegoeden door het bankwezen zou als
consequentie naar veler opvatting met zich
meebrengen dat hiertegenover tot hetzelfde
bedrag uitzettingen in geïndexeerde waar
den zouden moeten plaatsvinden. De vraag
is of hiervoor in concurrentie met niet-
geïndexeerde kredietvormen voldoende,
mogelijkheden aanwezig zouden zijn.
Enige ervaring met indexering van spaar-
deposito's is opgedaan in Finland in de ja
ren 1955 tot 1968. Hier werden indexgekop-
pelde deposito's met een looptijd van mini-
Prof. dr. M. P. Gans - Indexleningen:
een bedreiging voor de onderneming - in
Het Financieele Dagblad dd. 17 januari
1975 blz. 13.
2) Drs. J. G. Morreau - Zin en onzin over
indexering van leningen - in Financieel
Economische Magazine nr. 23/74 blz. 73.
3) Jerry van Waterschoot, artikelserie over
indexering in De Financiëel-Ekonomische
Tijd dd. 10, 1112 en 13 december 1974.