prijzen en
heroverwegen
Na de gebruikelijke nachtelijke
vergadering hebben de
Europese ministers van landbouw
de prijzen voor het seizoen
1975/1976 vastgesteld. Wat de
prijsvorming van de produkten
betreft, weten de Nederlandse
boeren en tuinders waar zij
ongeveer aan toe zijn.
Intussen is er een
stroomversnelling gekomen in de
discussie over invloed van de
zorg voor milieu en landschap op
de agrarische bedrijven. In de
zogenaamde relatienota heeft de
regering hiervoor een beleid
uitgestippeld.
10
drs. m. I. de heer
prijzen zijn theorie
monetair plechtanker
nationale subsidies
Op 13 februari 's ochtends om half acht kwam de Euro
pese Raad van landbouwministers tot het besluit om de
landbouwprijzen met rond 10% te verhogen. De vertegen
woordiger van de Europese Commissie, de heer Lardinois,
berekende dat het om een verhoging van 10,2% ging en
het overkoepelende comité van Europese landbouworgani
saties, het COPA, kwam bij zijn berekening op 9,8 uit.
Dit soort van becijferingen maakt de indruk van een grote
precisie. Geen enkele producent of consument zal echter
deze prijsverhogingen tot achter de komma terugvinden.
Het algemene percentage is opgebouwd uit verhogingen
van steunprijzen voor verschillende produkten, waarvan de
betekenis is gewogen naar hun aandeel in de produktie.
Dit lijkt eenvoudiger dan het is omdat b.v. ditmaal voor
melk is bepaald, dat in maart de z.g. richtprijs met 6%
omhoog gaat en in de herfst met nog eens 4,7 Men zal
de verkoop van de produktie, welke in de zomer uiteraard
groter is dan in de winter, moeten schatten om te weten
wat de verhoging over het gehele jaar genomen zal zijn.
Het noemen van een algemeen percentage van de prijsver
hoging wordt echter nog hachelijker wanneer men be
denkt, dat de prijzen waarover in Brussel zo intensief ge
sproken wordt, voor de agrarische producenten vaak van
slechts theoretische betekenis zijn. Bij sommige produkten
zorgt de E.G. voor een bodem in de markt, zoals bij granen,
boter en melkpoeder, maar voor andere produkten is dat
niet het geval, zoals bij kaas, pluimvee en eieren. Er zijn
produkten waarvoor wel een bodem in de markt bestaat,
maar op zulk een laag niveau, dat hierdoor het normale
prijsverloop nauwelijks wordt beïnvloed; dit is het geval
bij b.v. varkensvlees, groenten en fruit. Verder geldt voor
alle produkten dat het marktverloop binnen een zeer ruime
marge niet gebonden is aan regels van de Europese markt
ordeningen. Dat wil weer niet zeggen dat de E.G. zich dan
steeds van beïnvloeding onthoudt: evenals een jaar gele
den heeft de Europese Commissie invloed uitgeoefend op
de im- en export van granen omdat men bang was dat de
voorziening van de E.G. in gevaar kwam.
Alles bijeengenomen, is het vaststellen van en algemeen
percentage voor de praktijk van alle dag maar van betrek
kelijke waarde. Dat geldt zowel voor de beoordeling van
het E.G.-besluit als voor de toetsing daarvan aan hetgeen
b.v. door het COPA is gevraagd, nl. 15%. De reactie van
het bedrijfsleven zal dan ook meer afhangen van de werke
lijke marktontwikkeling en de invloed daarvan op de inko
mensontwikkeling, dan van het verschil in globale percen
tages. Wat ons land betreft, komt deze E.G.-beslissing na
dat twee jaar achtereen het agrarisch inkomen om allerlei
redenen achteruit is gegaan in vergelijking met de rest van
de economie. Daarom zal dit E.G.-besluit wel niet voor zoe
te koek worden opgegeten.
Voordat het tot een beslissing kwam over de prijzen, leek
het erop dat de afbraak van de monetair compenserende
bedragen een onoverkomenlijk struikelblok zou vormen.
De Duitse minister van Landbouw, Ertl, had iedereen laten
weten, dat er geen sprake zou zijn van een vermindering
van de 12% invoerheffing en exportsubsidie aan de Duitse
grens, welke voortvloeide uit enkele revaluaties van de
Duitse munt.
De heer Lardinois meende dat door de verschillen in
inflatietempo van de E.G.-landen een afbraak van deze be
scherming gerechtvaardigd zou zijn. Duitsland zou dan een
geringere stijging van de landbouwprijzen krijgen dan de
E.G. in het algemeen, maar de geringere inflatie in Duits
land maakt een sterke verhoging van de prijzen voor de
boeren ook minder noodzakelijk. De heer Ertl legde zich
zo vast op zijn standpunt dat een afbraak van het monetair
compenserend bedrag niet aanvaardbaar is, dat dit voor
hem een politiek plechtanker werd.
Het werd nog moeilijker toen ook Frankrijk verklaarde
geen vermindering van het monetair compenserend bedrag
te willen omdat men daar er nog steeds naar streeft om
de waarde van de franc weer op het peil van begin 1974
te krijgen. De Franse regering stelde voor het inkomen van
de Franse boeren met inkomenstoeslagen aan te vullen,
althans wat de produktie van dierlijke produkten betreft.
Eind januari moest de Raad zonder een besluit te nemen
uit elkaar gaan en men hoopte dat de periodieke topconfe-