(wat ons bezighoudt] wob wob 2 WAAROM WINST? De vraag „waarom winst?" is een gewetens vraag voor een bestuurder van een coöpe ratie. Want zijn geweten schrijft hem voor, dat hij allereerst aan het belang van de le den van zijn coöperatie moet denken. En de leden, dat is duidelijk, hebben in de eerste plaats belang bij hoge prijzen voor de door hen aan de coöperatie geleverde produkten en bij lage prijzen van de door hen van de coöperatie afgenomen produkten of dien sten. Bij de kredietcoöperatie, bij de coöpera tieve bank dus, is dit niet anders. Een goed bestuurder zal er naar streven, het produkt van deze coöperatie: het verstrekte krediet, zo goedkoop mogelijk te maken. ,,So far, so good!" zegt de Engelsman. Maar dan beginnen de problemen pas. De middelen, met welke het krediet moet wor den verstrekt, worden in de vorm van spaar gelden en deposito's binnen het werkge bied van de banken van het publiek aange trokken. Hoe lager de daarvoor betaalde rente is, hoe goedkoper de verstrekte kredieten kun nen zijn. Is een zo laag mogelijke spaar- en depositorente dan het ideaal, dat de be stuurder van de coöperatieve bank moet nastreven? Hij zou het wel willen, maar hij kan het niet! Om te beginnen zijn er ook leden van zijn coöperatie, die sparen. En als spaarder hebben zij geen belang bij een lage, maar bij een hoge spaarrente. En ook voor de spaarders-niet-leden, die er net zo over denken, hebben de bestuurders een zwak plekje in hun hart. Maar dat is niet de groot ste moeilijkheid. Die ligt bij de niet-coöpera- tieve bank-concurrentie. Ook deze concur rentie heeft spaargeld nodig voor haar kre dietverlening en zij wordt niet gehinderd door een coöperatief kredietgeweten. Zij zet alles op alles om de nodige middelen te ver krijgen en het gevolg is, dat de bestuurder van de coöperatieve bank genoodzaakt is, zich tegen deze concurrentie te verweren en hoge rentes te betalen om zijn aandeel in het spaargeld te behouden. Maar dat is nog niet alles. De kredietcoöpe ratie is niet alleen coöperatie, maar ook bank. En banken, ook coöperatieve banken, vallen onder de Wet Toezicht Kredietwezen. Deze wet bepaalt, dat De Nederlandsche Bank N.V. toezicht houdt op de banken, onder meer „in het belang van de solvabili teit en de liquiditeit" van deze banken. Sol vabel betekent financieel gezond en voor een bank wil dat zeggen: in het bezit van kapitaal en/of reserves van zodanige om vang, dat eventuele verliezen kunnen wor den opgevangen zonder dat de spaarders en andere inleggers daar schade van on dervinden. „Kapitaal en/'of reserves" wil bij de coöpe ratieve bankorganisatie zeggen: „reserves", want aandelenkapitaal kennen wij bij de lo kale banken niet. Wel wordt aan de aan sprakelijkheid van de leden van de lokale banken een zekere solvabiliteitswaarde toegekend, maar alles te zamen niet meer dan ten hoogste tot een bedrag gelijk aan de aanwezige reserves. Om te voldoen aan de solvabiliteitseisen, welke De Nederlandsche Bank aan de ban ken stelt, moeten de coöperatieve banken dus reserves vormen en om dit te kunnen doen moeten zij winst maken. Naarmate de banken groeien, moet ook de winst groeien, want een grotere bank be tekent meer uitzettingen en dus meer risi co's. Ook het betreden van nieuwe terreinen met de kredietverlening kan tot verhoogde risico's leiden en daarmede tot de nood zaak van versterkte reservevorming. Op de gewetensvraag van de bestuurder van een coöperatieve bank: „waarom winst?" kan dus gelukkig een duidelijk ant woord worden gegeven. Het is in het belang van de leden, dat de coöperatieve banken als banken kunnen en mogen blijven wer ken. Voor het dienen van dit belang is het maken van winst, die aan de reserves wordt toegevoegd, een noodzakelijke voorwaarde. STAPJE VOORUIT IN DUBBELE ZIN Een Europese bankwet ligt nu nog in een ver verschiet, schrijft mr. Van Carnpen in dit nummer, maar er was toch een hele goe de reden voor hem zo kort na zijn artikel in onze december-uitgave wederom het Europese bankrecht aan de orde te stellen. Vlak vóór de jaarwisseling heeft nl. de Europese Commissie aan de Raad van Ministers een definitief voorstel gedaan be treffende de harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake het toezicht op het kre dietwezen. Belangrijk is nu dat dit defini tieve voorstel uit een oogpunt van de co- operatieve bankorganisaties beter is dan het derde ontwerp, dat in het decemberarti- kel ter sprake kwam. Er is - ter elfder ure, meent de heer Van Carnpen - de mogelijk heid geopend, dat meerdere kredietinstel lingen, die aangesloten zijn bij een centraal orgaan, dat op grond van de nationale voor schriften het totaal van hun verplichtingen waarborgt, met bijkantoren worden ge lijkgesteld. Op grond van het vorige ont werp moest de heer Van Carnpen nog con cluderen, dat de Europese harmonisatie regeling van toepassing zou zijn op de Cen trale Bank en afzonderlijk op iedere aange sloten bank. De collectiviteit van het geor ganiseerde coöperatieve bankwezen vond daarin geen erkenning en een dergelijke gespleten werking van de harmonisatie zou ook in onze organisatie grote bezwaren hebben ondervonden. Dat zou dwars ingaan tegen hetgeen in ons land reeds lang ge bruikelijk is en onze organisatie in een min dere favorabele positie brengen dan een bankinstelling met louter bijkantoren. Wel wijst de heer Van Carnpen erop, dat de in het definitieve ontwerp genoemde ver- waarborging door de Centrale Bank van de verplichtingen van de lokale banken van in vloed zal zijn op de structuur van de lid maatschapsverhoudingen tussen lokale banken en de Centrale Bank. Hoe dit zij, dit is een punt voor nader be raad in de toekomst. Maar wij verheugen ons er zeer over, dat de Europese Commis sie blijkbaar gehoor gegeven heeft aan de geargumenteerde bezwaren van de Ver eniging voor Coöperatieve Spaar- en Kre dietbanken bij de EEG. De heer Van Carn pen, de voorzitter van deze vereniging, meent dat het ijveren van de vereniging thans „met redelijk succes" is beloond. Wij vallen hem in deze graag bij en zien ook hierin het grote belang van het werk, dat hij met zijn vereniging voor het Europese coöperatieve bankwezen verricht. De con crete Europese bankwet mag dan nog lang op zich laten wachten, de vereniging heeft bij het ontwerpen daarvan terecht het „prin- cipiis obsta" toegepast, waar de coöpera tieve aard van ons bedrijf in het gedrang dreigde te komen. IN 1975 MEER WONINGBOUWFINANCIE- RING VERWACHT In zijn kolom van het vorige nummer heeft dr. Verhage het al gezegd: 1974 is voor ons wat de financiering betreft mede een jaar van prioriteitskeuze geweest. Doordat de fi nancieringsruimte krapper was dan het jaar daarvoor heeft de bedrijfsfinanciering bij de nieuwe leningen meer accent gekregen dan de particuliere financiering. Dit is geheel overeenkomstig de taak die wij ons van ouds stellen. De cijfers van de verstrekking van nieuwe woningbouwleningen door onze banken duiden hier ook op. Ons marktaandeel daar in lag gedurende de laatste jaren op rond 33%, maar dit percentage zal in 1974 wat lager geweest zijn. Ondertussen is met de hypothecaire financiering van de woning bouw door onze organisatie in 1974 voor nieuwe leningen toch een zeer substantieel bedrag van circa 2,4 miljard gemoeid ge weest. In vergelijking met 1973 valt dit ech ter circa 600 miljoen lager uit. Daarop is overigens niet alleen ons prioriteitenbeleid van invloed geweest, maar ook het feit, dat in 1974 het aantal begonnen woningen 21 lager was dan het jaar daarvoor.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 4