35 huurprijsverhogingen dynamische kostprijshuur het programma. Op basis van de in 1974 verleende bouwvergunningen mag worden verwacht dat in 1975 het bouwprogramma, voor wat betreft de nieuwbouw, evenmin zal worden gehaald. Het lange-termijnpro- gramma voor de nieuwbouw komt dan dui delijk in de knel. Nieuwbouw van woningen zal dan ook nauwelijks bijdragen tot ver mindering van de werkloosheid in de bouw. Wat betreft de renovatie van woningen plaatgen we grote vraagtekens bij de haal baarheid van het ingrijpende programma. Weliswaar zullen de financiële middelen toereikend zijn, maar het organisatorische kader is nog onvoldoende voor de nood zakelijk geachte grootscheepse aanpak van de renovatie. Daarbij zijn inbegrepen de meestal tijdrovende procedures van in spraak van de huidige en toekomstige be woners en actiegroepen. De van de nieuw bouw verschillende werkzaamheden bij de renovatie van woningen vragen voorts een enigszins andere aanpak dan die van de huidige nieuwbouw. Intussen is reeds van verschillende kanten de vraag gesteld of renovatie wel die op lossingen biedt voor de volkshuisvestings- problematiek die men daarvan op allerlei niveaus verwacht. Ongetwijfeld zal het op stapel staande veelomvattende structuur onderzoek voor de bouwnijverheid ook hier in enig licht kunnen brengen. Na een fel debat in de Tweede Kamer is besloten de jaarlijkse huurverhogingen met ingang van 1 juli 1975 te brengen op 8%, nadat deze in voorafgaande jaren 6 of 7% hadden bedragen. Deze grotere huurprijsverhogingen zijn noodzakelijk om de huurprijzen van bestaande woningen niet nog verder te laten afwijken van die van nieuwbouwwoningen. Nu echter de stichtingskosten en de ex ploitatiekosten van woningen jaarlijks met 12% of meer stijgen, zou een grotere huurverhoging dan de voorgenomen 8% noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het dan niet alleen om een harmonisch opgebouwd huurpatroon voor nieuwe en bestaande wo ningen, maar ook om het realiseren van een voldoende rendement voor beleggers. Wat betreft een harmonisch huurpatroon zij opgemerkt dat de bewindslieden de voorraad huurwoningen in een aantal kwa liteitsklassen willen indelen, waarvoor ver volgens minimumhuurprijzen zullen wor den vastgesteld. Het waarderingssysteem dat voor een dergelijke klasse-indeling noodzakelijk is, moet nog worden ontwor pen. De vraag kan worden gesteld of men zich thans niet een geweldige rompslomp op de hals haalt, waarbij vaak willekeur niet kan worden uitgesloten. Bovendien lijkt het tijdschip van invoering - 1 juli 1975 - zo dichtbij dat het nauwelijks nog aannemelijk is dat een en ander nog ge realiseerd kan worden; zeker niet in die gevallen waar huurder en verhuurder het niet eens zullen zijn over de indeling van de woning in een bepaalde kwaliteitsklasse en de daaruit voortvloeiende huurprijs. In tussen blijft de onzekerheid niet alleen voor de huurder maar ook voor de verhuur der voortbestaan. Met deze wijze van kostprijsberekening wordt beoogd een „betere" spreiding van de woonlasten in de tijd (50 jaar) te krij gen, waarbij het voortduren van de in flatie wordt ingebouwd. De spreiding be tekent in feite een verschuiving van een deel van de rentelasten naar de toekomst. Met deze calculatiemethode wordt de aan- vangshuur voor nieuwbouwwoningen bere kend op 6.5% van de stichtingskosten. Daarbij wordt uitgegaan van een stijging van de huurprijzen met 8% per jaar, een jaarlijkse toename van de exploitatielas ten met 12% en een rendement van 10%. De huurprijsverhogingen en de exploitatie lasten gaven in het voorgaande reeds aan leiding tot xritiek. Met betrekking tot het rendement dat door de overheid wordt ge garandeerd overeenkomstig het rendement Zal de vernieuwbouw even „grootschalig" aangepakt kunnen worden als de nieuw bouw? (Foto's B. M. Stap) op staatsleningen, zouden we moeten te ruggaan naar de vraag waarom men over gaat tot de exploitatie van huurwoningen. Enerzijds moet dan worden gewezen op het werkzaam zijn uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting (de woningcorpo raties), anderzijds op de noodzaak tot het beleggen van gelden om voldoende pen sioenvoorzieningen te kunnen treffen. Wij zouden ons hier willen beperken tot de opmerking dat in de nota huur- en sub sidiebeleid al deze exploitanten over een kam worden geschoren, waarbij geen recht wordt gedaan aan de specifieke proble matiek van enerzijds woningcorporaties en

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 37