recycling van oliegelden 15 drs. b. j. kruimel begint;,.) k X „Recycling" was één van de modewoorden in 1974. Onder het recyclen van oliegelden kan worden verstaan het weer terugvloeien van deze gelden naar de olie-importeren de landen. Zo'n anderhalf jaar geleden ontvingen de olieproducerende landen circa 27 miljard per jaar voor hun ex porten, terwijl daar importen van circa 20 miljard per jaar tegenover stonden. Doordat de olieprijzen inmiddels vervier voudigd zijn en de importen van die lan den, gezien de grootte van hun economie, nauwelijks kunnen toenemen, is er bij deze landen een opeenhoping van gelden (voor al dollars) ontstaan. Het afgelopen jaar is er veel over gesproken hoe deze gelden weer in de westerse wereld terecht zou den kunnen komen, terwijl de verschillen de koningen, sjahs en sjeiks ondertussen met name korte termijnbeleggingen voor hun gelden zochten. Zo werden deze in eerste instantie op een groot aantal kort lopende deposito's op de euro-valuta- markt uitgezet. De - vooral Arabische - beleggers werden hier echter huiverig voor na het in déconfiture geraken van het Duitse bankiershuis Herstatt. Zij ble ven alleen bereid deze gelden te beleg gen bij enkele zeer grote banken, die op hun beurt vaak deze gelden niet wensten uit te zetten bij in hun ogen minder solide of minder bekende debiteuren (banken of landen). Hierbij speelde tevens een rol dat zij slechts in beperkte mate bereid waren kort toevertrouwde gelden in middellang en langlopende kredieten te transformeren. Vervolgens begonnen de oliedollars naar de Verenigde Staten te stromen, waar zelfs speciaal schatkistpapier ten behoeve van de olielanden werd uitgegeven. Op het moment bestaat de indruk dat de Arabi sche landen het risico (en derhalve ook de looptijden) van hun beleggingen gaan spreiden. Dit wordt mede in de hand ge werkt door de terugkeer naar meer nor male renteverhoudingen, waarbij de ver goeding op de langere termijnen hoger is dan op de kortere termijnen. Niet alleen worden de gelden nu intensie ver in Zwitserland en Duitsland belegd, er zijn naast beleggingen ook investeringen gedaan. Zo werd in Londen een half mil joen m2 kantoorruimte opgekocht en wer den er minderheidsbelangen in Daimler- Benz en Krupp genomen. Daarnaast schijnt er onder andere belangstelling te zijn voor het Lockheed-concern en de Shell-pompen in Amerika. Ook op de aandelenmarkten zouden de olielanden zich op goedkope wijze aan zienlijke belangen in verschillende maat schappijen hebben kunnen verschaffen. Strikt theoretisch zouden zij met hun over schot in 1974 van circa ƒ17 miljoen per uur in minder dan twee-en-een-halve maand tijd de gehele Nederlandse aande- lenbeurs (beurswaarde eind van het jaar) hebben kunnen opkopen. Nochtans zijn behalve de directe investe ringen de meeste beleggingen van deze gelden geen oplossing voor het probleem van de recycling. Voor het aangeven van mogelijke oplossingen zal een onderscheid moeten worden gemaakt naar termijn. Op korte termijn kunnen als mogelijkheden worden genoemd bilaterale leningen tussen olieproducerende en -exporterende lan den, en de zogenaamde oliefondsen zo als de plannen hiervoor in ontwikkeling zijn bij onder andere de EEG, het IMF (plan Witteveen) en de Verenigde Staten (plan Kissinger). Bij het plan van het IMF om een oliefonds op te richten van circa 10 miljard zullen ook de olielanden medezeggenschap heb ben. Daarnaast zijn ook de bijdragen wel ke de landen (olie-exporterende en ge- industrialiseerde met grote betalingsba lansoverschotten) geven beter verdeeld dan bij het plan Kissinger. Bij dit laatste moet het land met de grootste betalings balansoverschotten de grootste garanties geven, terwijl de medezeggenschap van de olielanden nihil is. Voor de eerstkomende jaren is een derge lijk fonds zonder twijfel een noodoplossing voor de landen welke hun betalingsbalans tekorten sterk hebben zien oplopen door de gestegen olieprijzen. Nochtans mag dit feit niet alleen als oorzaak van de slechte positie van vele landen worden be schouwd. Veelal liggen er ook andere bin nenlandse oorzaken aan ten grondslag. Het is de vraag hoe lang een aantal landen (bijvoorbeeld Italië) zal kunnen doorgaan met het financieren van haar tekorten door middel van leningen. De terughou dendheid van geldgevers begint steeds groter te worden, terwijl ook de internatio nale instellingen niet bereid zijn om on beperkt aan dergelijke landen kredieten te geven. Er moet gevreesd worden dat een aantal landen het middel van invoerbeper kingen zal gaan hanteren ten einde de be talingsbalans weer in evenwicht te krij gen. Afgezien van de nadelige effecten op de wereldhandel zal dit geen oplossing brengen voor het goed functioneren van de recycling. Op langere termijn kan het evenwicht in de betalingen tussen olieproducerende en -verbruikende landen in feite alleen her steld worden door beperking van de olie- invoer uit en vergroting van de export naar deze landen. Dit laatste lijkt een fata mor gana gezien het feit dat het opbouwen van voldoende absorptiecapaciteit in de meeste van deze staten nog veel tijd zal vergen. Natuurlijk zijn er andere moge lijkheden te bedenken; zo kunnen de olie- exporterende landen het probleem oplos sen door de prijzen weer te verlagen of hun exporten te beperken. Het eerste lijkt een utopie, het tweede zou de rest van de wereld zo zwaar treffen dat dit weinig zinvol lijkt. Gezien de ervaringen welke de olie-exporterende landen dit jaar hebben opgedaan, is het onwaarschijnlijk dat zij verantwoordelijk zouden willen zijn voor een totale destructie van de wereldeco nomie. HOERAX BE RECy-LlNC,\

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 17