13 door wie zal het wettelijk toezicht worden uitgeoefend de erkenning van de collectiviteit van coöperatieve kredietbanken een persoonlijk onderhoud met de hoogste terzake deskundige beambten van de Euro pese Commissie, toen wij onmiddellijk na het bekend worden van de vaststelling van de ontwerp-richtlijn door de Europese Commissie op essentiële punten een toe lichting hebben gevraagd. In het nu vastgestelde definitieve ontwerp is duidelijk vastgelegd, dat wat de wet geving betreft alleen de nationale wetgever bevoegd is en wat betreft de uitvoering van het wettelijk toezicht alleen het nationale orgaan, dat door de nationale wet met het bedrijfs-economisch toezicht op het bank wezen is belast. Deze is de in de richtlijn bedoelde: bevoegde autoriteit. Wel kent het door de Europese Commissie vastgestelde ontwerp een „contact-comité" dat is samengesteld uit ten hoogste twee vertegenwoordigers van de bevoegde auto riteiten van elke lid-staat, alsmede twee ver tegenwoordigers van de Europese Commis sie (art. 11 lid 2). Aan dit contact-comité is geen delegatie van bevoegdheid verleend noch op wetgevend (zo dit al mogelijk ware) noch op uitvoerend gebied. Het contact-comité heeft tot doel een on derlinge afstemming van het beleid te be vorderen op het gebied van de nationale wetgeving met betrekking tot het toezicht op het kredietwezen en de uitvoering daar van. Typerend hiervoor is art. 6 lid 5 van de ont werp-richtlijn, warin wordt gesteld dat: „de bevoegde autoriteiten onderzoeken in het kader van het in artikel 11 bedoelde comité (contact-comité) en met het oog op hun coördinatie, de bij de berekening van de in lid 1 genoemde verhoudingen (verhou ding tussen eigen vermogen en deposito's: tussen eigen vermogen en het totaal der ac tiva; eigen vermogen en vaste activa; ver houding tussen opeisbare verplichtingen en liquide middelen) toe te passen methoden en met name de aan de verschillende ele menten te geven nauwkeurige definities; zij gaan bij dit onderzoek uit van de voor ver gelijkbare groepen kredietinstellingen be reikte resultaten". Ook aan de Europese Commissie is terzake van het toezicht op het kredietwezen noch enige wetgevende of uitvoerende bevoegd heid gedelegeerd. Ook indien de Europese Commissie in de tekst van het ontwerp voor komt, wordt zij uitsluitend bedoeld als in strument van coördinatie. Indien in artikel 5 lid 4 wordt gesteld, dat de Europese Com missie wijzigingen kan aanbrengen in de in lid 1 van artikel h bedoelde lijst van sol- vabiliteits- en liquiditeitsnormen, dan moet worden aangenomen, dat de betekenis daarvan is, dat de Europese Commissie daartoe een ontwerp nieuwe richtlijn moet voorstellen aan de Raad tot gewijzigde vaststelling van de bedoelde lijst van ver houdingen. Een wijziging derhalve van de richtlijn zelf. De conclusie is derhalve, dat voor de kre dietinstellingen in de verschillende lid-sta- ten uitsluitend het nationale toezichts- orgaan de bevoegde autoriteit blijft, dat ter uitvoering van het wettelijk toezicht op het kredietwezen gebonden blijft aan de natio nale wet. Dit betekent vooreerst, dat van kracht blij ven de inspraakverhoudingen van de repre sentatieve nationale organen van de ver schillende groepen kredietinstellingen ten opzichte van de nationale bevoegde autori teit (voor Nederland: De Nederlandsche Bank). Dit betekent vervolgens dat de Europese richtlijn nationaal slechts tot gelding kan worden gebracht door een wijziging van de nationale wet met betrekking tot het toe zicht op het kredietwezen. In Nederland is thans een dergelijke wetswijziging aan de orde. Ik denk niet, dat deze zal worden aangehouden met het oog op de vaststel ling van de onderwerpelijke richtlijn door de Raad van Ministers van de EEG. Wel is te verwachten, dat na die vaststelling de even tueel inmiddels gewijzigde Wet Toezicht Kredietwezen opnieuw op de wetgevende helling zal worden gezet. Voor diegenen, die zoals ondergetekende een spoedige economische en monetaire integratie voorstaan en die van mening zijn, dat zulks ook noodzakelijk is om de Euro pese Economische Gemeenschap te kun nen handhaven d.w.z. verder te kunnen ont wikkelen, zou het stellig geen bezwaar ont moeten, indien met de instelling van het contact-comité, zoals in artikel 11 van de ontwerp-richtlijn bedoeld, niet zou worden gewacht, totdat de richtlijn, gehoord het Europese Parlement en het Sociaal-Econo misch Comité van de EEG, door de Raad van Ministers is vastgesteld. In de prak tische sfeer van de uitvoering zou het raad zaam zijn, indien reeds onmiddellijk een dergelijk comité zou worden ingesteld, zo dat in de praktijk van de nationale uitvoe ring van het toezicht op het kredietwezen binnen het kader van het contact-comité aan de onderlinge afstemming van beleid al concreet gestalte zou kunnen worden ge geven. Wij hebben in ons vorige artikel (Rabobank van december 1974) en ook in ons NIBE- artikel (zie het septembernummer 1974 van „Bank- en Effectenbedrijf", uitgave van het NIBE) onze grote beduchtheid uitgesproken voor de voor het coöperatieve bankwezen funeste gevolgen indien in EEG-verband bij een voortschrijdende coördinatie van het wettelijk toezicht op het kredietwezen, geen gelijkstelling zou worden nagestreefd van de positie van coöperatieve banken, die, als zelfstandige juridische eenheden, samen werken als lid van een Centrale Bank met die van filiaalbankorganisaties. Het gevolg zou zijn, dat solvabiliteits- en liquiditeits verhoudingen op iedere afzonderlijke plaat selijke coöperatieve bank zouden moeten worden toegepast, hetgeen even onaan vaardbaar zou zijn als een overeenkomstige toepassing op ieder bijkantoor van een filiaalbankorganisatie. Onze Europese be roepsvereniging heeft dan ook nimmer op gehouden voor die gelijkstelling het pleit te voeren, naar thans kan worden vastgesteld, met redelijk succes. Onder de begripsomschrijvingen, die in de ontwerprichtlijn worden gehanteerd, komen voor een omschrijving van het begrip kredietinstelling en van het begrip bijkan toor. Bij de omschrijving van wat onder kredietinstelling dient te worden verstaan, wordt uitgegaan van de functie, die banken, spaarbanken, kredietcoöperaties e.d. ver vullen in het geldverkeer van de nationale huishoudingen. Volgens de gegeven be gripsomschrijving is een bijkantoor een be- drijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt van een kredietinstel ling. Daaraan is thans toegevoegd: meer dere kredietinstellingen die aangesloten zijn bij een centraal orgaan, dat op grond van de nationale voorschriften het totaal van hun verplichtingen waarborgt, kunnen met bijkantoren gelijkgesteld worden. In het commentaar op de artikelen zoekt men te vergeefs naar een toelichting op deze mo gelijkheid van gelijkstelling. Het is blijkbaar te elfder ure ingebracht. In verband met het gebezigde woordje „kunnen" zal het ook in de toekomst zo zijn, dat de nationale wetgeving bepaalt of met betrekking tot een organisatie van coöpera tieve banken, die lid zijn van een Centrale Bank, het collectiviteitsbeginsel wordt er kend. Dat zal afhangen van de structuur van de lidmaatschapsverhouding - d.w.z. van de onderlinge rechten en verplichtingen tussen Centrale Bank en aangesloten banken - maar ook daarvan of met toepassing van nationale voorschriften het centraal orgaan geacht kan worden het totaal van de ver plichtingen van de aangesloten banken te waarborgen. Mij dunkt, dat met toepassing van desbetreffende nationale voorschriften die waarborging kan voortvloeien uit de lid maatschapsverhouding d.w.z. uit de statu taire bepalingen van de plaatselijke banken c.q. van de Centrale Bank. De waarborging zal indien de structuur van de lidmaat schapsverhouding daartoe onvoldoende is, ook gevonden kunnen worden in afzonder lijke daartoe in het leven geroepen institu ties met waarborgkarakter. Voor dit geval wordt verwacht, dat de natio nale bevoegde autoriteit van toezicht daar voor regelen stelt. Het zal wel niet kunnen uitblijven, dat het feit van de waarborging door de Centrale Bank van de verplichtin gen van de lokale banken van invloed zal zijn op de structuur van de lidmaatschaps verhoudingen tussen lokale banken en Cen trale Bank. Er is in het definitieve ontwerp van de Euro pese Commissie een nieuw element geïn troduceerd. De lid-staten kunnen namelijk beperkt een voorwaardelijk uitstel krijgen van de toepassing van de onderwerpelijke richtlijn op bepaalde groepen of typen van kredietinstellingen. Dit uitstel zal b.v. kun nen worden verkregen, indien onmiddellijke toepassing van de gecoördineerde voor schriften op technische problemen stuit, die kunnen voortvloeien uit het feit, dat deze

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 15