coördinatie van het
europese bankrecht
12
mr. ph. c. m. van campen
In het laatste nummer van de Rabobank van
het vorig jaar heb ik een uiteenzetting gege
ven over de stand van zaken met betrekking
tot de harmonisatie van de bankwetgeving
in de EEG. Het desbetreffend artikel werd
aangediend onder de titel: ,,De Europese
bankwet".
Inderdaad was het streven van de Europese
Commissie aanvankelijk erop gericht door
een alle lid-staten van de EEG bindende
richtlijn een wettelijk toezicht op het
kredietwezen tot stand te brengen, dat in
alle bedoelde landen ongeveer gelijk zou
zijn. Daardoor zou de mogelijkheid zijn ge
opend voor de banken tot vrije vestiging
van kantoren of filialen in andere EEG-
landen met toepassing van het recht van
het land van de hoofdzetel van de desbe
treffende kredietinstelling, waarbij gelijk
heid van concurrentieverhoudingen in ver
band met het wettelijk toezicht en de daar
mede samenhangende voorwaarden om als
bank werkzaam te kunnen zijn, verzekerd
zou zijn.
De Vereniging van Coöperatieve Spaar- en
Kredietbanken te Brussel heeft zich altijd
positief opgesteld tegenover dit streven,
omdat dit tegelijkertijd kon worden gezien
als een bijdrage tot de vrijmaking van het
kapitaalmarktverkeer en tot de verwezen
lijking op termijn van een economische en
monetaire unie van de EEG. Een sterkere
monetaire samenhang in de EEG is op de
duur ook noodzakelijk om een gemeen
schappelijk Europees landbouwbeleid ver
der te kunnen ontwikkelen. Zo hangt nu
eenmaal in de EEG alles met alles samen.
Niettegenstaande onze positieve instelling
tegenover de nagestreefde harmonisatie
van de bankwetgeving in de EEG hebben
wij toch de aanvankelijke opzet van de des
betreffende plannen van de Europese Com
missie wel erg ambitieus gevonden. Zij be
oogden namelijk aanvankelijk met een slag
een tot in details geregelde gelijktrekking
van de nationale bankwetgevingen te berei
ken. Wij vreesden, dat bij een al te rigou
reuze uitvoering van het aanvankelijk plan
onvoldoende rekening zou worden gehou
den met de eigen aard van de verschillende
groepen kredietinstellingen, zoals die in de
verschillende EEG-landen sinds jaar en dag
gewerkt hebben. Wij waren vooral be
vreesd, dat onvoldoende bekendheid met
de grondslag en functie van de coöperatie
ve banken tot gevolg zou kunnen hebben,
dat hun werking, die van zo groot belang
is voor de handhaving en ontwikkeling van
het klein- en middenbedrijf in landbouw,
handel, industrie (ambacht) en dienstverle
ning, zou worden beknot. Wij hebben aan
die bezorgdheid uiting gegeven in dat in de
aanhef aangeduide artikel, dat gebaseerd
was op de toen bekende tekst van een con-
cept-ontwerp-richtlijn, ten aanzien waarvan
de standpuntbepaling was gevraagd aan de
verschillende Europese beroepsgroepen
van het bankwezen.
Zoals uit het artikel bleek heeft onze Euro
pese vereniging voor coöperatieve banken
onder herhaling van haar positieve instel
ling tegenover een ook door haar noodzake
lijk geachte harmonisatie van de bankwet
geving in de EEG, haar concrete bezwaren
betreffende onduidelijkheden dan wel te
korten in dat ontwerp, niet onder stoelen
of banken gestoken.
Nog voor het einde van het jaar 1974 heeft
de Europese Commissie definitief het ont
werp voor een dergelijke richtlijn vastge
steld en wel in de vorm van een voorstel
voor een richtlijn van de Raad betreffende
de coördinatie van de wettelijke en be
stuursrechtelijke voorschriften inzake de
toegang tot en de uitoefening van de werk
zaamheden van kredietinstellingen. Met de
woorden „voorstel voor een richtlijn van de
Raad" wordt bedoeld een uitnodiging aan
de Raad van Ministers van de EEG om als
hoogste wetgevend orgaan van de Euro
pese Gemeenschap thans tot de vaststel
ling en uitvaardiging van deze de lid-staten
bindende richtlijn over te gaan. Hierbij
kunnen al aanstonds twee kanttekeningen
worden geplaatst:
- de Raad van Ministers zal daartoe niet
overgaan dan nadat het Europese Parle
ment en het Sociaal Economisch Comité
van de EEG advies hebben uitgebracht.
- nadat de Raad gehoord deze adviezen,
de richtlijn al dan niet gewijzigd zal hebben
vastgesteld - wij verwachten dit niet voor
1976 moeten de nationale wetten inzake
het toezicht op het kredietwezen langs de
gewone wettelijke procedure worden aan
gepast voor en aleer er als gevolg van de
Europese ingreep iets kan veranderen in
het wettelijk toezicht op het kredietwezen.
De door de Raad vastgestelde richtlijn voor
de coördinatie van het bankrecht schept
geen enkele rechtstreekse verbintenis
voor de kredietinstellingen zelf. Dit heb
ben wij uitdrukkelijk bevestigd gekregen in