aanbevelingen voor
het financieringsbeleid bij
coöperaties
11
ir. n. a. tonckens
Onder bovenstaande titel heeft een com
missie ingesteld door het Instituut voor
Landbouwcoöperatie in Friesland een
kleine brochure samengesteld over de pro
blematiek inzake de financiering van land
bouwcoöperaties. Dienaangaande zijn in de
afgelopen jaren nieuwe denkbeelden naar
voren gebracht waarbij met name mag wor
den genoemd het in 1973 door de Nationale
Coöperatieve Raad gepubliceerde rapport
over de structuur van de grote landbouw
coöperatie.
Deze ontwikkeling heeft er mede toe geleid
dat het bestuur van het Instituut voor Land
bouwcoöperatie in Friesland heeft willen
laten nagaan welke aanbevelingen zouden
kunnen worden gedaan voor het financie
ringsbeleid van de coöperaties in haar
werkgebied.
Op grond van haar bevindingen is de com
missie tot de conclusie gekomen dat vele
Friese coöperaties hun vermogenspositie
moeten versterken. Handhaving van de hui
dige situatie kan er namelijk toe leiden dat
noodzakelijk te achten activiteiten niet of
niet op economisch verantwoorde wijze
door de coöperaties kunnen worden uitge
voerd.
Ten aanzien van de wijze waarop de ver
mogenspositie van de coöperaties zou kun
nen worden versterkt, doet de commissie de
volgende aanbevelingen:
het hanteren van een afschrijvingssy
steem gebaseerd op de vervangingswaarde
het bijschrijven van over eigen vermo
gen ingecalculeerde rente
het vereffenen van exploitatie- en boek
verliezen via de exploitatie
zo nodig extra toevoegingen aan de re
serve
het zoveel mogelijk concretiseren van de
aansprakelijkheid door middel van opvoe
ring en achterstelling van het ledenkapitaal
en, voorzover van toepassing, van direct
opeisbare vorderingen van leden.
De door de commissie bepleite wijze van
afschrijven alsmede de bijschrijving van
rente bij de reserves is niet alleen bedoeld
voor het handhaven respectievelijk verkrij
gen van een redelijke vermogenspositie
maar dient tevens om duidelijk te maken,
dat de coöperatie daarmee niet zichzelf ver
rijkt ten koste van de leden.
Bij deze wijze van afschrijven en reserveren
wordt, zo schrijft de commissie, aan nie
mand tekort gedaan!
Met dit laatste bedoelt de commissie echter
geenszins dat door een verdergaande re
servering de leden van de coöperatie wel
tekort zou worden gedaan. Zulke extra re
serveringen kunnen namelijk noodzakelijk
zijn bij bepaalde coöperaties die vrij veel
risico's lopen en/of in verhouding tot hun
activiteiten over slechts weinig duurzame
activa beschikken.
Uit het bovenstaande kan worden geconclu
deerd dat het vraagstuk van het risicodra
gend vermogen bij coöperaties niet simpel
weg kan worden opgelost door middel van
op vervangingswaarde berekende afschrij
vingen plus rentebijschrijvingen over de re
serves. Ook de aansprakelijkheid van de
leden zal hierbij als regel niet kunnen wor
den gemist. De commissie acht het moge
lijk de orde van grootte van het noodzake
lijke risicodragende vermogen te bereke
nen.
Volgens haar kan bij de meeste coöpera
ties de aansprakelijkheid worden gelijkge
steld aan het op basis van de maximale
verliesgedachte berekende tekort minus het
eigen vermogen van de coöperatie. Niet ge
heel duidelijk wordt echter wat nu precies
onder ,,het op basis van de maximale ver
liesgedachte berekende tekort" moet wor
den verstaan. We achten het dan ook een
gemis dat de commissie haar gedachten-
gang nergens aan de hand van kwantitatie
ve benaderingen toelicht.
Te meer achten wij het ontbreken van kwan
titatieve benaderingen een bezwaar, daar
de commissie ervoor pleit dat de leden van
coöperaties een concrete bijdrage leveren
in het risicodragende vermogen van coöpe
raties in een orde van grootte gelijk aan de
te berekenen aansprakelijkheid. Deze con
crete bijdrage zou zoals in de aanbeve
lingen vermeld moeten worden gereali
seerd door middel van opvoering en ach
terstelling van het ledenkapitaal en, voor
zover van toepassing, van direct opeisbare
vorderingen van de leden.
Zonder dat enige aanduiding wordt gege
ven omtrent de grootte van het vermogen
dat de leden in geconcretiseerde vorm zul
len moeten bijdragen, spreekt de commis
sie de veronderstelling uit, dat de coöpe
ratieleden in Friesland in voldoende mate
bereid zullen zijn hun coöperaties het be
nodigde vermogen de verschaffen. Uit deze
veronderstelling volgt dan tevens de con
clusie dat deelname door derden in het ri
sicodragende vermogen van de Friese
coöperaties voorshands onnodig is. Dit
laatste acht de commissie ook ongewenst
omdat dit ertoe zou leiden dat niet-leden
invloed krijgen in de coöperatie. Ook wordt
gewezen op het feit, dat als gevolg van de
vennootschapsbelasting het risicodragend
vermogen dat door derden beschikbaar
zou worden gesteld een dure financierings-
vorm is.
Aan het slot van haar betoog wijst de com
missie erop, dat een uniforme vormgeving
van de door haar gedane aanbevelingen de
uitvoering ervan aanzienlijk zal kunnen ver
gemakkelijken. In verband met dit laatste
lijkt het ons van belang dat de inhoud van
deze brochure ook buiten de provincie
Friesland bekend wordt.