de knikkers en het spel 7 Sex en winst: twee van de dingen, waar het vanouds in de menselijke natuur omdraait! Dat zal wel nooit veranderen. Maar er is wel een heel merk waardige verschuiving aan de gang. Ter wijl de sex al meer uit de Victoriaanse ta boesfeer is gekomen, lijkt de winst tegen woordig soms een soort schuttingwoord te worden. Het waas van respectabiliteit, dat vroeger de ondernemingswinst omgaf is verdwenen en winst is in veler ogen ge woon een naar woord. Zulk een accentverschuiving in de publieke opinie werkt ook in het bedrijfsleven door. Het was onlangs voor de heer A. G. Bijle- veld aanleiding tot een interessante en zeer actuele beschouwing over de veran derde functie van de winst in een onder neming (in Het Financieele Dagblad van 3 december). Eeuwenlang gold: winst is doel in zichzelf. Een minimum moest er zijn, maar het maximum was onbegrensd en over de vraag waartoe en hoe de winst moest worden aangewend bekommerde men zich nauwelijks. Bijleveld conclu deert heel scherp: in een democratisch gestructureerde onderneming is winst als doelstelling" in feite een contradictio in terminis. X Anders wordt het wanneer de vraag van het waartoe en het hoe" wel gesteld wordt. Dan is winst niet meer doel in zichzelf, maar middel tot doel. Een ruime doelstelling wordt door Bijleveld bij wijze van samenvatting ge geven: „het verzekeren van het welzijn van allen, die bij de onderneming betrok ken zijn", d.w.z. van geldverschaffers, werknemers, de maatschappij, toeleveran ciers en afnemers. Vanzelfsprekend is hier bij de continuïteit en de groei van de on derneming van groot belang. Hoe sympathiek Bijleveld ook staat tegen over winst als middel tot doel, hij wil nog een stapje verder, naar winst als kosten factor". Want zegt hij, als we weten hoe veel er voor de doeleinden nodig is, dus bijvoorbeeld hoeveel er voor de continuï teit gereserveerd moet worden, wat een redelijk rendement is voor de aandeelhou ders, wat de staat aan belasting eist en dergelijke, kunnen we in plaats van met een „open" winst, met een afgepast „winstpakket" werken, dat als kostenfac tor een primaire schuld van het bedrijf is. Een aardige gedachte, dat winstpakket als kostenfactor. Maar of we er in de prak tijk zoveel wijzer van worden? Immers het middel - dus de winst - zal zowel in to taal als in onderdelen zelfs bij gelijk blijvende doeleindenvariabel blijven, ook indien we werken met een „benodigd winstpakket" als kostenfactor. De onder nemer kan wel calculeren, maar juist de uitkomst van de winst is te veel van fac toren afhankelijk, die hij vaak niet of te weinig in de hand heeft. KDe coöperator klinkt zo'n beschou wing als van Bijleveld in ieder ge val heel bekend in de oren. Het zal hem genoegen doen ook, want wij heb ben de vraag van het waartoe en het hoe" al bij het ontstaan van de eerste coöperatie gesteld en beantwoord. De huidige statutaire artikelen 56 resp. 70 van onze banken resp. van de Centrale Bank geven nog datzelfde antwoord: ver sterking van de reserves en de solvabili teit. En toch is die winst ook onder ons altijd een gevoelig punt gebleven. Wat over dreven gezegd: we zouden voor ons coöperatieve doel het middel winst eigen lijk liever helemaal niet nodig willen heb ben. Ik heb wel eens gehoord, dat vroe ger hele kleine onderlinge brandverzeke ringsmaatschappijtjes op die manier werk ten: de leden betaalden geen premie. Dat kon jaren goed gaan, maar één brand be tekende een forse omslag voor de leden en met twee of meer branden in een jaar was Leiden in last, want omdat er nooit winst was gemaakt was er ook geen re serve opgebouwd. ftaiffeisen zelf kende zijn pappenheimers al, die zijn coöperaties moesten vormen. Hij heeft in zijn boek met klem omstandig de noodzaak onderstreept om toch winst te maken, om die winst niet te verdelen, maar daarmee het vermogen van de coöperatie te versterken. Hij zegt zelfs letterlijk: het is niet raadzaam, zelfs ook dan niet, wanneer een beduidend reserve kapitaal verzameld is, het geld onder de gebruikelijke waarde, rentevoet, uit te lenen". Bij zo'n woord denk je dan aan het eigen aardige verschijnsel, dat zich vroeger her haaldelijk onder ons voordeed en dat ook nu nog niet geheel verdwenen is: onze banken zijn vaak eerder geneigd een ad vies van de Centrale Bank tot verhoging van de creditrente dan van de debet rente op te volgen. Een sympathiek trek je, maar helaas misplaatst. Kin recente jaren is de „winst-visie" in onze kring wel eens vertolkt met de formule „geen maximale, maar optimale winst"? Mooi gevonden, maar toch niet meer dan een slogan. Want ieder een, coöperatief of niet, wil wel de winst hebben, die voor hem de beste is. Je moet daarom, om een objectieve norm te vinden, ook kunnen aangeven wat dat „op timale" is en dan zit natuurlijk de moeilijk heid in de bovenste grens. Een heel stuk houvast gaf m.i. de heer Mertens, die op onze Algemene Vergade ring van dit jaar het zo stelde: „het winst streven van onze organisatie vindt zijn be perking daar, waar de continuïteit van onze taakvervulling verzekerd is te ach ten". Een gedachte die we, heel merk waardig, zowel bij de oude Raifteisen als bij Bijleveld in onze tijd terugvinden. Exact is de norm echter niet, want over de vraag wat te eniger tijd voor de con tinuïteit nodig is, zal verschil van mening mogelijk zijn. Maar er wordt toch een dui delijke richtlijn gegeven, die vooral door een reeks van jaren heen, - vette en ma gere - uit ons beleid naar voren zal ko men. Ik geloof, dat we ook nauwelijks een veel betere norm zullen kunnen vinden, want in de jaarlijkse praktijk blijft winst een gril lige zaak, met uitschieters naar boven en naar beneden. Het is vrijwel nooit precies goed, waardoor de winst een periodiek terugkomend punt van discussie is. Eigen lijk zouden we van dat psychologisch ge laden woord winst helemaal af moeten. Daarvoor is die „kostenfactor-gedachte" misschien toch nog niet zo'n gek idee. J.R.H.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 9