wob wob 4 verre aan te tonen en te quantificeren is, dat door het optreden van de particuliere bankinstellingen de belangstelling voor de RPS en de PCGD is teruggelopen. Andere leden wijzen er met nadruk op, dat nergens door de bewindslieden gesteld wordt, dat de banken hun diensten voor de consu ment niet voldoende of niet juist zouden verrichten of dat de consument niet vol doende gelegenheid zou hebben alle diensten door één instelling te laten ver richten. En als het de bedoeling zou zijn om van overheidswege de concurrentie aan te wakkeren, hoe is dat dan te rijmen met het feit, dat er in ons bankwezen juist een zeer scherpe strijd om de gunsten van de cliënt wordt gevoerd? Inderdaad, het concurrentiemotief is aan alle kanten voos, evenals de redenering vanuit het vermeende belang van de con current. Beter is het de concurrentiemedaille om te keren en de andere kant eens aandachtig te bekijken. In de vaste commissie is dat ook reeds gedaan. Want de geldinstellingen, en a fortiori een eventuele staats-,.Postbank", zouden onvermijdelijk in een bevoorrechte positie komen tegenover het particuliere bankwezen. De verhoudingen worden scheef getrokken, hoe plechtig ook beloofd mocht worden, dat de staatsbank vanuit een gelijke concurrentiepositie zal opereren. Immers, alleen al door het feit dat zo'n bank of gelddienst geheel door de overheid ge dreven wordt, staat deze onvermijdelijk in een andere, onaantastbaarder positie dan elke andere bank. Het is heel mooi, dat het voorlopig verslag vrees uitspreekt voor marktverstoring door de overheidsinstel lingen en daarom op terughoudendheid aandringt. Maar met alle respect, zulke op merkingen maken op ons toch een wat naïeve indruk: met een staatsbank komt een paard van Troje onze Nederlandse markt verhoudingen binnen stappen. Wij geloven, dat tot nu toe te weinig onder kend wordt, dat hier een politieke zaak in het geding is, en dat de aangedragen argu menten in wezen op politieke overtuigingen stemmen. Daar hebben wij in principe niets op tegen, maar we willen wel graag, dat dat dan duidelijk naar voren komt. Overigens wordt dit er voor ons en wij menen ook voor de andere banken niet gemakke lijker op, omdat wij in wezen een niet-poli- tieke organisatie zijn en dat willen blijven. Wij willen ons met zakelijke argumenten in de discussie mengen, niet met politieke. Maar dan hebben wij als iedere burger in ons land toch wel het recht voor onze over tuiging uit te komen. Onze overheid, die goed renderende gelddiensten bezit, welke wettelijk het karakter hebben van aanvul lende dienstverlening op hetgeen het parti culiere bankwezen biedt, welke bovendien in dit kader een zeker gewaardeerde plaats innemen, heeft geen zakelijke gronden om het karakter van deze gelddiensten wezen lijk te veranderen dan wel ze te herstruc- teren in een overheidsbank. Daarmee zou zij de grens overschrijden van het gebied, dat nu naar in confesso is op alleszins goede wijze door het bestaande bankwezen wordt bestreken. Zij zou aldus optredende dat bankwezen confronteren met een on natuurlijke vorm van mededinging, wat ge geven het onbestreden feit, dat de con- sumptiebelangen mede door de al bestaan de concurrentie goed behartigd worden, de banken voor onnodig moeilijke problemen zal stellen. En dan denken wij niet slechts aan de banken in engere zin, maar zeker ook aan de duizenden, die in het bank bedrijf hun werkkring vinden. Perspectief, het maandblad van de BVA, vereniging voor werknemers in Bank- en verzekeringsbedrijf en Administratieve kan toren, schreef reeds in november onder de titel „Gaat bevoorrechte staatsbank het be staande bankbedrijf beconcurreren?": „Dat het hier niet alleen bankiersbelangen be treft die op het spel staan, zal elke werk nemer en werkneemster in het bankbedrijf op zijn of haar klompen kunnen aanvoelen. De aanval op de werkgelegenheid is nu ook in het bankbedrijf, dat overigens goed func tioneert, ingezet." Ook deze stem moge hard in de politieke raadkamers en vergaderzalen doorklinken. Nostra res agitur het gaat om onze zaak! Om de banken, de werknemers, de consu ment en om de wijze waarop wij in ons land de plaats van een goed functionerende be drijfsleven waarderen. OP KLOMPEN EN OP KOUSEVOETEN II Al richten onze bezwaren zich vooral tegen de herstructureringsplannen van de geld diensten van de PTT, met name tegen een Postbank, ook de huidige activiteiten van deze gelddiensten roepen wel enige beden kingen bij ons op. In het voorlopige verslag, dat hiervoor ter sprake kwam, constateerden leden van de vaste commissie reeds, dat de RPS sinds kort een agressieve politiek voert en de aan kondiging dat de PCGD rente zal gaan ver goeden aan zakelijke rekeninghouders za gen zij in hetzelfde vlak. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de gelddien sten zich reeds nu op hun terrein zo breed mogelijk maken en met portvrije envelop pen, zonder omzetprovisie, zich een sterke uitgangspositie trachten op te bouwen voor wat naar zij hopen komen gaat. In onze jongste Centrale Kringvergadering is daarop door een groep banken, die deze ontwikkeling met enige zorg gadeslaat, de aandacht gevestigd. Dat zijn de banken, die zich zoals al onze banken, van ouds en van nature ten doel stellen hun diensten aan iedereen, ook de gewone spaarders en de kleine kredietnemer, aan te bieden. Zij heb ben steeds het aanvullende karakter van PCGD en RPS geaccepteerd, hoewel juist zij, als enigen onder ons bankwezen, de minste aanleiding geven voor die aanvul lende werkzaamheid! Maar zij wensen te recht, dat de PCGD en RPS zich dan ook bij hun leest houden. Enige speelruimte zal iedereen aan de PCGD en RPS willen laten; ook zij staan voor de veranderde omstandigheden van deze tijd. Maar het actieve, uitdagende op treden, dat wij thans al meer moeten con stateren, is zodanig in strijd met de terug houdendheid die deze staatsinstellingen past tegenover bankinstellingen, die uit par ticulier initiatief ontsproten door de maat schappij zelf gedragen worden, dat daar tegen terecht van uit onze banken gepro testeerd wordt, Het is toch te gek, dat in stellingen, die niet onder het stringente re giem van De Nederlandsche Bank vallen in die zin dat ze niet aan de solvabiliteitsnor- men hoeven te voldoen omdat een staats garantie reeds alles overdekt, zich op deze wijze richten tegen hetgeen door krachten uit de maatschappij zelf aan goeds is op gebouwd! En als dat een anticiperen zou zijn op wat na wetswijzigingen naar hun verwachting toch komen gaat, dan moet hier halt geroepen worden. De beslissing van de Kamers is daar nog altijd voor no dig. Wij betreuren het dat wij ons zo tegenover de gelddiensten moeten opstellen. Hun eigen, gewaardeerde, nutige plaats in ons geldwezen erkennen wij onverminderd. Al jaren zijn wij ook voorstanders van een samenwerking waar mogelijk met deze gelddiensten, met name met het girocircuit van de PCGD. Daarvan hebben wij meer malen getuigenis afgelegd. De weg, die men thans wil inslaan, leidt niet naar samenwerking, maar naar verscherpte tegenstellingen. Ook uit sociaal oogpunt achten wij die weg verkeerd. Leden van de vaste commissie heben daar gelukkig ook

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 6