(wat ons bezighoudt] wob 2 1975: EEN JAAR VAN AANPASSING Er is geen onderbreking te verwachten van het proces van aanpassing dat zich in de economie van ons land, in de economie van de Europese Gemeenschap en in die van deze wereld, voltrekt. Het economisch proces is immers feitelijk steeds een aanpassingsproces. Aanpassing aan nieuwe verwachtingen omtrent markt en prijssituaties, omtrent kosten en op brengsten, omtrent het verloop van de con junctuur en de structuurontwikkeling enz. In die zin is elk nieuw kalenderjaar een jaar van aanpassing. Wel maakt het van jaar tot jaar verschil wat de impulsen tot aanpassing zijn. In dit op zicht staan we er in 1975 wel heel bijzonder voor. Enerzijds zijn de impulsen, die voortkomen uit de verwachtingen van de consumenten en de bedrijven, negatief gekleurd; men ziet het met de welvaartsontwikkeling, in het bijzonder voor wat betreft de werkge legenheid en de produktie- en afzetmoge lijkheden, somber in. Anderzijds zijn er de impulsen vanuit de politieke sfeer die aan de negatieve tendenties een halt proberen toe te roepen. Men kan denken aan het ex tra budget van 3,5 miljard bijvoorbeeld. Interessant is de vraag welke „push" nu de meeste kans van slagen heeft: de negatieve of de positieve. Het antwoord hierop is moeilijk te geven; er spelen belangrijke psychologische factoren. Daarnaast is er de harde analyse van feiten, zoals de „inkomensoverdracht" aan olie producenten met de daaruit voortvloeiende ernstig scheef getrokken betalingsbalans situaties in veel landen. Deze betalingsbalansposities vereisen een beleid dat strikt genomen gericht is op harde versobering. Zou die echter worden doorgevoerd dan zullen de betrokken landen rekening moeten houden met ge weldige sociale opstanden, want de prijs voor het betalingsbalansevenwicht is werk loosheid en inkomensdaling. Met andere woorden: betalingsbalanstekorten zullen niet langs de weg van harde versobering kunnen worden weggewerkt. Dan resteren de mogelijkheden: a. verhoging prijzen van de export; b. het laten vallen van de wisselkoersver houding in de hoop een relatief gunstige concurrentiepositie te kunnen innemen ter vergroting van de export. Een verhoging van de exportprijzen is mo gelijk bij een levendige internationale han del, dan wel op basis van afspraken tussen de exporteurs. Een levendige internationale handel ligt niet in het verschiet, dus ook dit middel faalt. Of het mogelijk is door middel van afspraken tot prijsverhoging te komen, is in zijn algemeenheid niet te zeggen. Waar het kan, zal het zeker niet worden nage laten. Waar het echter gebeurt zal men zich rekenschap moeten geven van de gevolgen men denke aan de exportprijs van aard gas door Nederland bijvoorbeeld name lijk dat in de afnemende landen het prijs niveau wordt opgestuwd, waardoor de klu wen van schier onoplosbare problematiek in diverse landen nog verwarder wordt. Hoe dit ook zij, het laat zich aanzien dat inter nationale prijsopdrijving als een hoogst ern stig gegeven voor de komende tijd moet worden beschouwd. Methode b, hiervoor aangegeven, is in zijn gevolgen niet minder erg. De daling van de wisselkoers betekent verhoging van de prij zen van invoer en dus ook inflatie. De klu wen wordt dat mag de gevolgtrekking van dit perspectiefschetsje voor 1975 zijn nog moeilijker te ontwarren dan zij nu al is. Met positief gerichte impulsieve maatrege len kan de pijn worden verzacht, doch de wezenlijke problemen worden daarmee niet opgelost; de moeilijkheden worden meer naar de toekomst verschoven. Niettemin zijn dan maatregelen nodig, vooral ook uit sociaal oogpunt. Wij pleiten voor een structurele aanpak van het aanpassingsprobleem waarvoor de we reld vandaag staat. Als voornaamste onder deel daarvan zijn wij geneigd aan te mer ken: het creëren van economisch geïnte greerde blokken, die de kwetsbaarheid van de afzonderlijke landen vermindert en de mogelijkheid geeft tot het vormen van inter nationaal economisch evenwicht op basis van algemene en bijzondere overeenkom sten. Hopelijk leidt het huidige tijdsgewricht tot een spoedig herleven van de Europese gedachte van eenheid en integratie in het belang van alle betrokken landen en van de wereld. STRUCTUREEL BETER KLIMAAT NODIG Het is een weinig rooskleurig beeld, dat prof. dr. mr. A. F. H. C. Schrijvers elders in dit nummer tekent van de huidige posi tie van de ondernemer in het midden- en kleinbedrijf. Vooral ook, omdat de auteur nog geen wezenlijke verbetering voor de naaste toekomst ziet. Wij menen, dat prof. Schrijvers gelijk heeft. Het midden- en kleinbedrijf is een onder ling zeer geschakeerde groep, maar wie de inhoud van het artikel op zich in laat werken, raakt overtuigd van de noodzaak het klimaat, waarin deze bedrijven werken, op zeer korte termijn zodanig te verbete ren, dat weer echte toekomstperspectie ven voor deze bedrijven ontstaan. Terecht acht prof. Schrijvers daartoe los van de recent genomen conjuncturele maatregelen - een ingrijpende structurele aanpak van overheidszijde onontbeerlijk. Naast een verscherpte strijd tegen de in flatie, plaatst hij bovenaan op zijn struc turele verlanglijst een andere fiscale po litiek. Zolang schijnwinsten belast worden, die al niet of nauwelijks voldoende zijn om tot interne financiering van de onderne ming te komen, is het voor de ondernemer schier onmogelijk de continuïteit van zijn bedrijf te handhaven, laat staan die te ver sterken. Prof. Schrijvers legt een der harde kern punten bloot, waarmee vele ondernemers, onder veel inspanningen en ten koste van persoonlijke offers, worstelen: de vorming van een eigen vermogen, dat in een re delijke verhouding staat en blijft staan tot het vreemde vermogen. Die verhouding is reeds zorgelijk en zal volgens de auteur in 1975 verder verslechteren. Want de kre dietbehoefte zal blijven stijgen en naar ma te het eigen vermogen in verhouding daalt zal ook het weerstandsvermogen verzwak ken. Wij zijn het met prof. Schrijvers eens, dat de huidige kredietverlening met garantie door de overheid of door banken in we zen niet normaal is. Voor bijzondere ge vallen of voor ontwikkelingskrediet zijn deze vormen weliswaar zeker zinvol en nuttig, maar het midden- en kleinbedrijf moet normaal gesproken buiten deze geval len over zoveel eigen kracht beschikken, dat het bankabele dekking kan geven om voor de normale kredietverlening in aanmerking te komen. Dat dit nu in veel te veel gevallen slechts mogelijk is met overheidsgarantie voor rente en aflossing, tekent de moeilijke situatie. Het tekent ook de dwangpositie waarin een bankorganisatie als de onze ge bracht is door het tot nu toe star door de overheid vasthouden aan de monopolie positie van de NMB ten aanzien van de verlening van kredieten met overheidsga rantie. Alleen door een eigen bijzondere financieringsregeling te ontwerpen, is het ook ons mogelijk geworden onze cliënten, die niet voor normale verstrekking in aan merking komen, met kredieten te helpen. Om de uitdrukking van prof. Schrijvers te gebruiken: Dit is eigenlijk in dubbele zin de boel op zijn kop gezet!

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 4