24
overige uitzettingen
toevertrouwde middelen
rabobankorganisatie in 1974
komen wijziging van het „Besluit geldelijke
steun volkshuisvesting", waarbij de maxi
male overheidsgarantie voor leningen werd
verhoogd tot 95 en zelfs tot 100 procent van
de stichtingskosten, kon evenmin als de
renteloze leningen in het kader van de Wet
Bezitsvormingsfonds deze daling voor
komen. Belangrijkste oorzaken voor de ach
terblijvende belangstelling voor het eigen
woningbezit vormen de zeer hoge rente, de
zeer sterke stijging van de bouwkosten en
de onzekere economische vooruitzichten.
Bij de Rabobankorganisatie stond de kre
dietverlening aan de woningbouwsector
voorts onder invloed van interne maatrege
len in verband met de reeds genoemde ver-
krapping van de financieringsruimte.
In totaal werd voor een bedrag van 5,9
(6,4) miljard aan nieuwe vaste leningen ver
strekt. De verdeling hiervan naar beroeps
groepen onderging als gevolg van de be
schreven ontwikkelingen blijkens onder
staande tabel vrij grote veranderingen.
VERDELING VAN IN 1974 VERSTREKTE
NIEUWE LENINGEN
in miljoenen in pro
guldens centen
aan agrarische
bedrijven 2180 (1840) 37 29)
aan overige
bedrijven 1000 (1130) 17 17)
aan particulieren 2720 (3470) 46 54)
totaal
5900 (6440) 100 (100)
De aflossingen op uitstaande leningen na
men relatief af.
Liquiditeitsmoeilijkheden in de agrarische
sector leidden tot vertraging in de betaling
van verplichte en vooral van extra aflossin
gen. Het uitstaande bedrag aan vaste le
ningen steeg per saldo met 2.245 (2.908)
miljoen tot 20,0 (17,7) miljard.
Evenals in 1973 vertoonde het uitstaande
rekening-courantkrediet in 1974 een sterke
uitbreiding met 605 (666) miljoen. Was de
voornaamste oorzaak hiervoor in 1973 ge
legen in de sterke stijging van de behoefte
aan korte financieringsmiddelen van de
grote agrarische coöperaties, in het verslag
jaar lagen de oorzaken van de toeneming
vooral in de bijzonder ongunstige prijsont
wikkelingen en in de oogstproblemen bij
veel agrarische bedrijven. Ook de recente
grote investeringen in de agrarische sector
hebben een grotere behoefte aan bedrijfs
kapitaal meegebracht. Mede daardoor steeg
het uitstaande bedrag aan krediet in reke
ning-courant aan het einde van het jaar tot
3.440 (2.835) miljoen.
De geschetste gang van zaken in 1974 leid
de uiteindelijk tot een groei van de totale
kredietverlening met f 2.850 (3.574) miljoen
of 14 (21) procent tot 23,4 (20,6) miljard.
Dit kredietbestand is als volgt over de orga
nisatie verdeeld: aangesloten banken
19.168 (17.340) miljoen, Centrale Bank
2.587 (2.210) miljoen en de beide gelieerde
hypotheekbanken te zamen 1.665 (1.014)
miljoen.
Na een inkrimping in de beide voorgaande
jaren vertoonde de portefeuille schatkist
papier in het afgelopen jaar een flinke uit
breiding met 203 (-372) miljoen, inclusief
de nog niet verschenen coupons. De uit
breiding van de portefeuille vond mede
plaats tegen de achtergrond van de indi
recte kredietbeheersing.
De uitzettingen op korte termijn namen met
1.444 (161) miljoen zeer sterk toe. De aan
merkelijke uitbreiding van onze activiteiten
in het buitenlands bedrijf komt hierin tot
uitdrukking.
De effectenportefeuille onderging per saldo
slechts een geringe wijziging.
De uitzettingen op lange termijn namen toe
met 437 (135) miljoen. Het betreft hier voor
het overgrote deel leningen aan of onder
garantie van Nederlandse overheidslicha
men of semi-overheidslichamen.
Was er bij de kredietverlening in het ver
slagjaar duidelijk sprake van een afzwak
king van het groeitempo in vergelijking met
1973; bij de toevertrouwde middelen was het
tegendeel het geval.
Daarbij dient echter te worden opgemerkt
dat 1973 op dit punt nauwelijks een goede
vergelijkingsmaatstaf biedt in verband met
incidentele ontwikkelingen, welke in de
tweede helft van dat jaar leidden tot een
zeer sterke terugval in de groei van het mid
delenaanbod. Tegen de achtergrond van de
ontwikkelingen in een langer verleden moet
de middelengroei in 1974 dan ook als: ge
matigd worden beschouwd.
De op spaarrekeningen geadministreerde
tegoeden toonden een opvallend negatief
inlegoverschot. Bij nadere analyse blijkt
echter dat nagenoeg de gehele toeneming
op bankdepositorekeningen ten koste is ge
gaan van de spaarrekeningen. De oorzaak
hiervan ligt duidelijk in de zeer hoge rente
die gedurende vrijwel het gehele jaar op
bankdepositorekeningen werd vergoed. In
de twee laatste maanden van het verslag
jaar daalde de geldmarktrente vrij sterk.
Toen ook vielen de eerste tekenen van af
zwakking van deze verschuiving te besipeu-
ren.
Een beoordeling van de feitelijke spaar-
neiging in het verslagjaar vraagt daarom
naar onze mening voor de Rabobankorga
nisatie om een gezamenlijke beoordeling
van de mutaties op spaarrekeningen en op
bankdepositorekeningen, waaronder even
eens de spaarvormen aan toonder. In het
licht van de inflatie kan daarbij worden ge
sproken van een slechts geringe daling van
de spaarneiging, ook indien men haar ver
gelijkt met 1972 en 1971.
De zeer hoge rente voor bankdeposito's
oefende geen negatieve invloed uit op het
sparen in het verslagjaar, doch eerder een
positieve. Alleen in de vorm waarin werd
gespaard kwam verandering doordat de
depositorekeningen veel spaargeld aan
trokken. Andere factoren voor verbetering
van het spaarklimaat in het afgelopen jaar
waren de afnemende groei van het eigen
woningbezit, waardoor minder opvragingen
plaatsvonden voor aanschaf en inrichting,
en de onzekere economische toestand. On
zekerheid over de economische ontwikke
ling heeft ook in het verleden altijd de spaar
neiging bevorderd. Het valt te bezien of dit
verschijnsel zich opnieuw zal voordoen, nu
een van de factoren van de onzekerheid
de omvangrijke werkloosheid in zekere
mate structurele trekken vertoont.
De invloeden welke het spaarklimaat in
1974 begunstigden werden overschaduwd
door andere factoren. In de eerste plaats:
de inflatie en met name de vooral in de
eerste helft van 1974 bijzonder pessimis
tische verwachtingen daaromtrent. De
spaarneiging kwam daardoor onder druk te
staan. De consumptieve bestedingen ver
toonden in vergelijking met 1973 een stij
ging van het groeitempo, ook naar hoeveel
heid gemeten. Daarbij ging het niet om het
niveau van de bestedingen in relatie tot de
produktiecapaciteit, maar om de groei in
vergelijking tot het voorafgaande jaar. Ook
de afnemende groei van het reëel beschik
baar inkomen had in 1974 een negatieve
invloed op de besparingen. Hetzelfde geldt
vermoedelijk voor de inkomensnivellering.
Voorts hebben de in vergelijking met voor
afgaande jaren bijzonder ongunstige ont
wikkelingen in de agrarische sector invloed
uitgeoefend op de besparingen bij onze
banken.
De geschetste ontwikkeling leidde er toe,
dat van de op spaarrekeningen geadmini
streerde tegoeden per saldo 478 miljoen
meer werd terugbetaald dan ingelegd. Dit
bedrag moet worden vergeleken met een
positief inlegoverschot van 1.066 miljoen
in 1973. De aldus ontstane ontsparing werd
ruimschoots gecompenseerd door de per
31 december 1974 bijgeschreven rente tot
een bedrag van 1.075 (899) miljoen.
Aldus ontstond per saldo een groei van de
spaarsaldi met slechts 597 (1965) miljoen.
Niettemin bleef ons aandeel in de traditio
nele spaarmarkt nagenoeg op hetzelfde
peil.
Tegenover de geringe groei van de spaar
saldi stond een zeer sterke toeneming met
f 2.737 (504) miljoen van deposito's. Voor
het overgrote deel bestaat deze post uit de
hiervoor genoemde tegoeden op bank
depositorekeningen. De groei van deze mid
delen kwam verder tot stand door de plaat
sing van een kapitaalobligatielening tot een
bedrag van 100 miljoen en door een ge
slaagde emissie van euroguldensnotes tot
een bedrag van 50 miljoen.
Verder zijn onder deze post begrepen de
door de gelieerde hypotheekbanken bij
derden geplaatste pandbrieven.
Ofschoon de groei van het aantal privé-
rekeningen gestaag bleef afnemen, namen
ook in 1974 de saldi toe, en wel met 422
(387) miljoen. Het aantal privérekeningen
bij de Rabobanken steeg in het verslagjaar