invloed op de
beschikbaarheid
van kredieten
bepaalde minimumgrenzen niet overschrijdt.
Naast een noodzakelijke minimumgrens is
het evenzeer zinvol te pleiten voor een
begrenzing naar boven van de liquiditeits-
bijdrage van overheid en buitenland. De
zin hiervan vloeit voort uit mijn opvatting
dat het wenselijk is om waarborgen te
scheppen dat in verhouding voldoende
ruimte wordt gelaten voor de verstrekking
van kredieten door het particuliere bank
wezen aan de particuliere sector. Veel be
ter dan de overheid is het bankwezen in
staat om de kredietverlening af te stem
men op de individuele behoefte van het
bedrijfsleven.
Uitgaand van een gegeven grens voor de
uitbreiding van de liquiditeitenmassa in
het kader van het monetaire beleid zal
mijns inziens vermeden moeten worden
dat een meer dan noodzakelijke creatie
van liquiditeiten door overheid en buiten
land de mogelijkheden voor het bankwezen
om kredieten te verstrekken aan de parti
culiere sector beperken. Ik wil niet bij
voorbaat aannemen, dat dit gevaar voor
de toekomst levensgroot dreigt. Zo dit
gevaar de verantwoordelijke monetaire in
stanties minder groot vooorkomt, zal ech
ter ook van die kant minder bezwaar hoe
ven te bestaan tegen het formuleren van
zekere grenzen waaraan men zich wil hou
den.
De structurele norm voor het financierings
gedrag van de overheid zou dan dienen in
te houden dat gegeven de liquiditeitstoe
voer uit het buitenland de overheid zodanig
inflatoir c.q. deflatoir financiert dat gege
ven de alsdan uit monetair oogpunt reste
rende ruimte voor kredietverlening door
het bankwezen, de bancaire liquiditeits
quote zich zodanig kan ontwikkelen res
pectievelijk handhaven als op bedrijfs
economische gronden wenselijk is.
Tot slot kan men zich afvragen in hoe
verre ons land in de toekomst kan blijven
rekenen op een structurele liquiditeits-
toevloed uit het buitenland. Naar te ver
wachten valt zal de export van aardgas
voorlopig wel als een positieve factor in dit
opzicht kunnen worden beschouwd. Beziet
men daarentegen de prognoses met be
trekking tot de wereldhandel voor de eerst
komende jaren dan moet men aannemen
dat de toevloed van liquiditeiten uit het
buitenland in vergelijking tot het veleden
zal afnemen.
Van de overheid zal dan een inflatoire
financiering verwacht worden tot een ni
veau waarbij de liquiditeitspositie van het
bankwezen in ons land wordt veilig ge
steld.
3 Prof. dr. Th. A. Stevers:
- De wenselijkheid van structureel infla
toire overheidsfinanciering in de jaren zes
tig, 1961;
- Bancaire liquiditeitsquote belemmering
voor toekomstige welvaart, Economisch
kwartaaloverzicht Amro september 1967;
- Openbare financiën en economie, 1971
blz. 137.
4 Zie het Jaarverslag van De Nederland-
sche Bank 1973, Statistische bijlage tabel
8.2. De bancaire liquiditeitsquote is hier
berekend als het liquiditeitsbezit van de
handelsbanken, girodiensten en landbouw
kredietinstellingen in procenten van de bin
nenlandse verplichtingen.