en normatieve verdeling van de ruimte mogelijkheden voor regulering invloed op bancaire liquiditeitsquote Ilqulditeltscreatle teitstoename ƒ12.172 miljoen hetgeen overeenstemt met een aandeel van 27,8 In de totale liquiditeitscreatie. De bijdrage van het bankwezen tot de geld- hoeveelheid in ruime zin kan worden be rekend als de som van korte kredietverle ning aan de private sector plus de toena me van de lange kredieten en beleggingen minus de aanwas van de lange middelen (voornamelijk spaargelden en opgenomen leningen). Dezelfde uitkomst vinden we ook door zoals meer gebruikelijk, de som te nemen van de korte kredietverlening aan de private sector en het bedrag waar mee de toename van de lange uitzettingen de toename van de lange middelen over treft. Uit het verloop van de grafiek blijkt reeds duidelijk dat het bankwezen gemiddeld veruit het grootste aandeel heeft gehad in de liquiditeitscreatie in de beschouwde periode. Dit aandeel komt neer op 70,7 of een bedrag van 30.910 miljoen. Zoals reeds opgemerkt, is het de taak van de monetaire autoriteiten om de uitbrei ding van de liquiditeitenmassa binnen ze kere grenzen te houden. Een sterke uit breiding moet worden afgeremd met het oog op de inflatoire invloed en een te ge ringe uitbreiding moet worden voorkomen gezien de nadelige gevolgen voor de eco nomische groei en voor de werkgelegen heid. Gegeven deze grenzen is het dan de vraag hoe groot het aandeel van de onderschei den sectoren in de toekomst zou dienen te zijn. Bij het zoeken naar een antwoord op deze vraag zal men met verschillende aspecten rekening moeten houden. Als belangrijkste zou ik hier willen noemen: a. de mogelijkheid om de liquiditeitscrea tie van de onderscheiden sectoren te regu leren; b. de invloed van deze regulering op de bancaire liquiditeiten en c. de invloed van de beschikbaarheid van kredieten ten behoeve van de private sec tor. De sector die het moeilijkst via maatrege len in de monetaire beleidssfeer in de hand kan worden gehouden, is het buitenland. Is het al moeilijk om het saldo op de lo pende rekening van de betalingsbalans bin nen zekere grenzen te houden - getuige bijvoorbeeld het feit dat de raming voor 1975 van het Centraal Planbureau in sep tember jl. nog uitkwam op een overschot van 4,0 miljard en slechts twee maanden later de prognose werd herzien tot 5,5 miljard - nog complexer wordt de opgave in samenhang met de schommelingen in het kapitaalverkeer. Aanzienlijk beter te beïnvloeden zijn de uitkomsten van het fi nancieringsgedrag van de overheid en het bankwezen. De liquiditeitscreatie ten behoeve van de overheid is het resultaat van het gevoerde begrotings- en financieringsbeleid. De liquiditeitscreatie door het bankwezen is beïnvloedbaar via het sociaal-econo misch toezicht op het bankwezen door De Nederlandsche Bank. Voor een ruimteverdeling vooraf is de ge ringere beheersbaarheid van de liquiditeits- toevloed uit het buitenland in zoverre min der een probleem aangezien het niet zo zeer gaat om de afzonderlijke bijdrage van de overheid en van het buitenland te zamen. Het is vooral ook in deze zin dat de aangehaalde uitspraak van dr. W. Dui- senberg over de actieve rol van de over heidsfinanciën moet worden opgevat. De liquiditeitscreatie door de overheid dient dan ook in belangrijke mate te worden af gestemd op de uitkomsten van het beta lingsverkeer met het buitenland. De liquiditeitscreatie door de overheid en het buitenland zijn van invloed op de li quiditeitspositie van het bankwezen. Waar de grens voor de kredietverlening door het bankwezen uit bedrijfseconomisch oog punt met name is gelegen in haar liqui diteitspositie staan de overheid en het buitenland uit monetair oogpunt derhalve bepaaldelijk niet geïsoleerd. De uitkom sten van het financieringsgedrag van over heid en buitenland werken door in de mo gelijkheden voor het bankwezen om nieu we kredieten te verstrekken. Zo betekent een ruime creatie van liquiditeiten door de overheid en het buitenland een verruiming van de mogelijkheden tot kredietverlening door het bankwezen. In het omgekeerde geval zal de krediet potentie van het bankwezen een beperking ondergaan. Prof. Stevers heeft er reeds diverse malen op gewezen dat onder bepaalde omstan digheden een structureel inflatoire finan ciering door de overheid wenselijk zou kunnen zijn.3 Volgens prof. Stevers zou de liquiditeits voorziening in ons land op langere ter mijn in het gedrang kunnen komen door een te sterke daling van de bancaire li quiditeitsquote. Inderdaad is in samenhang met de financieringsuitkomsten van de overheid en de ontwikkeling van de beta lingsbalans in de periode 1961 t/m 1973 sprake geweest van een daling van de bancaire liquiditeitsquote en wel van 26,8% tot 10,2 %.4 Ondanks het feit dat deze daling nog niet heeft geleid tot een stagnatie in de liquidi teitsvoorziening in ons land is het toch dui delijk dat deze tendens zich niet onbeperkt zal kunnen voortzetten. In verband hier mee is het noodzakelijk dat de liquiditeits creatie ten behoeve van de overheid en Via het buitenland te zamen structureel

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 18