13
aanpassing
investeringen
energievoorziening
wederzijdse belangen
conclusie
geweldig profiteren van de hoge graan
prijzen.
Een andere kwestie is de vraag in hoeverre
de hongerlijdende landen in staat zijn de
verkregen hulp op een verantwoorde wijze
aan te wenden. Ervaringen van vroegere
jaren wijzen uit dat in de ontwikkelingslan
den de capaciteit om het geïmporteerde
graan op een redelijke wijze te vervoeren
en te distribueren, beperkt is.
Voorts wordt de internationale hulpver
lening belemmerd door het feit, dat de
meeste westerse landen thans hebben te
kampen met een ernstig tekort op hun be
talingsbalans. Toch kunnen ook deze lan
den op indirecte wijze een bijdrage leveren
aan het wereldvoedselvraagstuk, namelijk
door hun voedselconsumptie te beperken.
Hierdoor verbeteren zij hun betalingsbalans
terwijl gelijktijdig op de internationale markt
meer voedsel beschikbaar komt voor leve
ring aan hongerlijdende landen. Helaas
blijkt deze aanpassing in de EEG nog niet
goed te werken. De varkensproduktie breidt
zich namelijk nog steeds uit, hoewel deze
bedrijfstak al tien maanden lang verlies
gevend is. Hieruit blijkt dat de Europese
varkenshouders de situatie aanvankelijk te
optimistisch hebben beoordeeld. Een ge
volg hiervan is ook, dat thans moet worden
betwijfeld of de aan de USA toegezegde
beperking van de import van veevoeder
grondstoffen nog wel door de EEG kan wor
den gerealiseerd.
Zolang de vleesproduktie in de EEG groter
is dan de consumptie heeft het weinig zin
om het vleesverbruik te beperken. Export
is namelijk een verliesgevende zaak, aange
zien de landen, die normaal vlees naar de
EEG exporteren, ook al niet weten waar ze
met hun vlees heen moeten. Tegen deze
achtergrond kan men begrip hebben voor
het besluit van de Europese Commissie het
eten van vlees te stimuleren door het be
schikbaar stellen van gelden voor reclame
campagnes. Toch rijst hierbij de vraag of
het huidige vleesoverschot niet naar hon
gerlijdende gebieden kan worden ver
scheept.
Op de wereldvoedselconferentie in Rome
bestond grote eenstemmigheid over de
noodzaak tot vergroting van de voedsel-
produktie in de ontwikkelingslanden. Daar
voor zijn echter aanzienlijke investeringen
nodig, die de meeste van deze landen niet
uit eigen zak kunnen betalen. Ook hiervoor
wordt een beroep gedaan op de rijke lan
den.
Volgens de secretaris-generaal van de Ver
enigde Naties, de heer Waldheim, zal de
agrarische ontwikkelingshulp, die nu 1,5
miljard per jaar bedraagt, de komende 5
jaar moeten toenemen tot 5 miljard per
jaar. Dit lijkt geen onoverkomelijk groot be
drag indien men weet dat de verhoging van
de olieprijzen de Opec-landen een extra in
komen oplevert van circa 60 miljard per
jaar. Volgens het voorstel van de Voedsel-
en Landbouworganisatie wordt de olie-
exporterende landen gevraagd de helft van
de benodigde ontwikkelingshulp voor hun
rekening te nemen.
Een moeilijkheid is echter dat met het door
de heer Waldheim genoemde bedrag niet
de economie van de ontwikkelingslanden
uit het slop kan worden gehaald. Dit blijkt
wel uit het feit dat hoofdzakelijk als gevolg
van de verhoogde olieprijzen de olie-impor
terende ontwikkelingslanden in 1974 ge
zamenlijk op hun betalingsbalansen een te
kort van 20 miljard hadden. Daarbij moet
worden bedacht, dat met name de dicht
bevolkte ontwikkelingslanden, zoals India,
voor het opvoeren van hun voedselproduk-
tie sterk afhankelijk zijn van geïmporteerde
kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen en
dieselolie voor irrigatie. Het feit dat de be
talingsbalans van India in het afgelopen jaar
niet toeliet deze produkten in voldoende
mate te importeren, is een van de oorzaken
van het huidige voedseltekort in dit land.
Een afdoende oplossing kan daarom alleen
worden verkregen indien India op basis van
zelf geproduceerde steenkool en door mid
del van eigen kunstmestfabrieken in zijn be
hoefte aan kunstmest gaat voorzien. Of de
olie-exporterende landen daarvoor veel
geld beschikbaar willen stellen is echter
nog de vraag, aangezien zij druk bezig zijn
in eigen land grote kunstmestfabrieken te
bouwen.
Het voedseltekort van de dichtbevolkte ont
wikkelingslanden kan worden gezien als
een belangrijk aspect van het monetaire
probleem waaronder de olie-importerende
landen thans gebukt gaan.
De sterke stijging van de kosten van ener
gie, die de oorzaak is van de ontwrichting
van vele betalingsbalansen, dwingt ener
zijds tot bezuiniging in het energierverbruik
en is anderzijds een stimulans voor het ont
wikkelen van andere energiebronnen. Beide
factoren zullen er toe bijdragen dat de
wereld aardoliereserves minder snel wor
den verbruikt dan zonder deze prijsstijging
het geval zou zijn.
De vraag is of de noodzaak tot bezuiniging
in het energieverbruik niet een te sterke
rem legt op de gewenste vergroting van de
voedselproduktie. Deze kwestie komt niet
alleen in de dichtbevolkte ontwikkelings
landen aan de orde maar ook in ons eigen
land, met name in de glastuinbouw en de
zeevisserij, bedrijfstakken waarin veel ener
gie wordt verbruikt. De problematiek in deze
bedrijfstakken duidt erop dat de hoge ener
giekosten ook in ons land nadelige conse
quenties hebben voor de voedselproduktie.
Maar ook in andere sectoren zullen aan
passingen noodzakelijk zijn. Mogelijk gaan
we in de toekomst voor de polderbemaling
weer in toenemende mate gebruik maken
van milieu-vriendelijke windmolens.
Dat men de huidige voedselcrisis ook nog
positief kan interpreteren, bleek overigens
uit een verklaring van de Indiase minister
voor de voedselvoorziening, die met betrek
king tot de daling van de voedselproduktie
in dat land de volgende uitspraak deed: ,,lk
ben verheugd dat de daling is gekomen,
omdat wij voldaan waren en hadden aange
nomen dat wij het probleem drie jaar ge
leden hadden opgelost. Nu weten wij dat
toen met die oplossing pas een begin was
gemaakt".
Ook de Amerikaanse regering ziet wel iets
positiefs in de huidige voedselcrisis gezien
haar openhartige uitspraak, dat in de inter
nationale situatie Amerika's voedselsurplus
momenteel haar sterkste wapen is. Deze
laatste uitspraak zal bepaald niet een aan
moediging zijn geweest voor Rusland en
China om mee te betalen aan de internatio
nale voedselhulp voor hongerlijdende ge
bieden. Op z'n best zullen deze landen dan
ook bereid zijn tot hulpverlening op bilate
rale basis.
Ook andere landen zoals Frankrijk en West-
Duitsland hebben een sterke voorkeur voor
bilaterale hulpverlening. Zeer globaal kan
men stellen dat de ontwikkelingshulp gebo
den door internationale organisaties uit
sluitend is gericht op de behoeften van de
ontwikkelingslanden. Bilaterale hulp daar
entegen biedt de mogelijkheid, dat de hulp
in een bepaalde vorm wordt gegeven, waar
bij ook rekening wordt gehouden met de be
langen van het gevende land. Bijvoorbeeld
doordat goederen worden geschonken die
in het hulpgevende land leiden tot vermin
dering van de werkloosheid. Aangezien
hierbij dus sprake is van wederzijdse be
langen mag het als een reële vorm van ont
wikkelingssamenwerking worden be
schouwd. Speciaal in een situatie van toe
nemende werkloosheid zoals in de meeste
westerse landen thans het geval is, kan met
er begrip voor hebben dat veel donorlanden
er de voorkeur aan geven hulp te ver
lenen in bilaterale vorm. Deze tendens is
uiteraard minder gunstig voor een klein land
als Nederland, dat relatief veel bedrijven
heeft die reeds voor ontwikkelingslanden
werkzaam zijn.
Concluderend mag worden gesteld dat de
wereldvoedselsituatie in 1974 is verslech
terd. Miljoenen mensen lijden onder de ge
volgen hiervan. Het resultaat van de wereld
voedselconferentie is niet zodanig dat thans
mag worden verwacht, dat de noodzakelijke
verbeteringen in de produktiestructuur van
de noodlijdende gebieden op korte termijn
zullen worden gerealiseerd. Men kan
slechts hopen, dat de weersomstandig
heden in het komende jaar gunstig zullen
zijn en dat daardoor een einde zal komen
aan de huidige voedselcrisis.