I II ff 11 10 maatregelen van de regering V.-vx v. kernzaak: vorming eigen vermogen '•.Xv-'v'* omzetvergroting geboden maar mogelijkheden beperkt midden- en kleinbedrijf Dit sombere perspectief is voor de regering aanleiding geweest een heel stel maatrege len op stapel te zetten, tot een bedrag van 3,5 miljard gulden, ten dele bestemd voor lastenverlichting, ten dele voor stimulering van de bestedingen. O.a. wordt voorgesteld een tijdelijke verlaging van de loon- en in komstenbelasting, een verhoging van de in vesteringsaftrek voor gebouwen, alsmede uitbreiding van de vervroegde afschrijving op gebouwen buiten de Randstad, een in jectie van rond 900 miljoen in de bouw sector. Voor gerichte steun aan industrie en mid den- en kleinbedrijf, wordt een bedrag van 250 miljoen beschikbaar gesteld. Aan de hand van dit miljarden-pakket heeft het Centraal Plan Bureau nieuwe ontwikke- lingstendenzen voor 1975 geschetst1. De be langrijkste gegevens zijn: 1. Het volume van de particuliere consump tie zal met 3 a 3,5 stijgen ten opzichte van 1974. 2. Het volume van de bruto-investeringen in bedrijven (exclusief woningen) stijgt met 6%, 3. Het volume van het bruto-nationaal pro- dukt stijgt met 2,5 4. Het produktievolume in de bedrijven stijgt met 3 5. Het prijspeil van de particuliere con sumptie stijgt met 10,5%. 6. Prijsindex gezinsconsumptie (werk nemersgezinnen) stijgt met 9,5 7. De arbeidsproduktiviteit in bedrijven (in clusief zelfstandigen) neemt toe met 3 8. Het reële vrij beschikbaar inkomen van de modale werknemer stijgt met 2,5 3%. 9. De werkloosheid wordt geraamd op 155.000 a 160.000. 1 Zie blz. 22 van genoemde nota. 10. De belastingdruk in van het netto- nationaal inkomen tegen marktprijzen daalt tot 30,1 was geraamd op 30,7, terwijl de sociale premies dalen van 19,7 tot 19,2 van het netto-nationaal inkomen. Gunstige verwachtingen over de ontwikke ling van het midden- en kleinbedrijf in 1975 kan men o.i. ook nu niet hebben, ondanks de extra miljarden-injectie in onze volks huishouding. Het lukt ook nu niet de inflatie, die gemiddeld in de jaren 1960 t/m 1970 4% was, terug te dringen. We mogen ge lukkig zijn als we het inflatiepercentage op ongeveer 10% kunnen houden. Het volume van de consumptieve beste dingen van de gezinshuishoudingen stijgt met 3 a 3,5%, doch dit was in de periode 1960 t/m 1970 gemiddeld 6% per jaar. Bo vendien is dit een gemiddelde, zodat het voor ons nog de vraag is of o.a. de detail handel in vergelijking met 1974 een grotere volumestijging te zien zal geven. De loon som per werknemer in bedrijven zal stijgen met 13%, was in 1960 t/m 1970 gemiddeld 10%. De arbeidsproduktiviteit zal met 3% toenemen, wat laag is; dit houdt o.m. in dat de arbeidsproduktiviteit in grote delen van het midden- en kleinbedrijf in het geheel niet zal toenemen. De loonsomstijging per werknemer zal o.i. in vele kleine en midden bedrijven hoger uitvallen dan geraamd. Te vrezen is dat talrijke ondernemers in het midden- en kleinbedrijf de onderneming, waarvoor zij reeds jaren grote offers hebben gebracht in de vorm van lange arbeidstijden en een gering verteerbaar inkomen, niet zullen kunnen handhaven. Bij velen staat het eigen vermogen in geen enkele redelijke verhouding meer tot het vreemd vermogen. De voornaamste oorzaken hiervan zijn de in flatie de prijsstijging van de voorraden vraagt om een toenemend werkkapitaal terwijl onze fiscale politiek ook de inflatie winsten, dus schijnwinsten, belast en daar door de interne financiering van de onder nemingen ernstig belemmert. In verband hiermede wordt vaak gewezen op de moge lijkheid, indien nodig, kredieten op te ne men met garantie van de overheid voor de rente en de aflosingen. Zo zijn er mogelijk- heden tot het verkrijgen van een bijzonder bedrijfskrediet, hypothecair krediet, over name krediet, vestigingskrediet, inrichtings krediet en bedrijfsontwikkelingskrediet. Men zet zo echter, o.i., de boel op zijn kop. Het beleid dient er op gericht te zijn dat de ondernemingen uit eigen kracht met nor male kredietverlening door de banken en leveranciers hun weerstandsvermogen kun nen verhogen, om bij een dalende conjunc tuur niet direct in grote liquiditeitsmoeilijk heden te geraken. Te constateren is dat het bedrag aan garantiekredieten exclusief de hypothecaire kredieten zich de laatste jaren consolideert op rond 600 a 700 miljoen gul den. Dit kan echter niet beschouwd worden als een aanwijzing dat vele midden- en kleinbedrijven geen behoefte hebben aan kredieten die de normale kredietverlening te boven gaan en tot versterking van het eigen vermogen kunnen leiden. Het is be kend dat enkele bankinstelingen hun clien tèle met krediet helpen, waarvoor geen vol doende bankabele dekking aanwezig is en in verband waarmede eigenlijk garantie van de overheid zou moeten worden gevraagd. Daar de kredietbehoefte o.i. ook in 1975 zal blijven stijgen en de verhouding eigen vreemd vermogen nog zal verslechteren, zal dit meebrengen dat de financiële instel lingen nog meer dan nu zich zullen moeten laten informeren over de financiële positie van hun kredietnemers en hen tijdig zullen moeten adviseren over te nemen maatrege len indien de situatie ongunstig dreigt te worden. Indien zij menen daartoe zelf niet in staat te zijn zullen zij in het welbegrepen belang van kredietnemer én kredietgever handelen door de cliënt te verwijzen naar die instellingen die speciaal daarvoor zijn aangewezen, bijvoorbeeld het Centraal In stituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. De schaalvergroting die zich reeds vele jaren in het midden- en kleinbedrijf manifes teert veroorzaakt mede door de dwang tot vergroting van de omzet zal zich ook in 1975 voortzetten en dus ook meer ver mogen eisen. De volumestijging en omzet stijging zullen bij vele kleinere onderne mingen, aangewezen als deze meestal zijn op een geografisch beperkte markt, gering

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 12