1 in 1974 keer ten kwade zonder perspectief groei was redelijk groot, de werkgelegen heid was voldoende verzekerd, een en an der vooral dank zij een gunstige evolutie van de wereldhandel. Het nationaal inko men per hoofd van de bevolking steeg reëel met 116% tussen 1950 en 1972. Op basis van door het Economisch Insti tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf gepu bliceerde cijfers2 zijn de verwachtingen voor 1974 voor het totale midden- en kleinbedrijf zonder meer slecht te noe men. De voornaamste oorzaak ligt hier in de geringe volumestijging nl. 0,5% ver geleken met 1973. Deze volumestijging blijkt niet voldoende om de sterk gestegen kosten de loonsom per werknemer (in cluis sociale lasten) stijgt met 16,5%, 1973 14,5 en de overige kosten met 11%, 1973 8,5% te dekken. Het resultaat is dan ook dat het overige inkomen, ruwweg gelijk te stellen met het fiscale inkomen, de netto-winst, per zelfstandige nog slechts stijgt met 0,5%, in 1973 1,5%. Dit inkomen blijft belangrijk achter bij de stijging van de werknemers-inkomens. De grootste terug gang is te constateren bij de detailhandel. Daar stijgt de loonsom per werknemer met 23 in de sector voedings- en genotmid delen zelfs met 26 Het resultaat is dan ook dat het overig inkomen in de detail handel daalt met 4% vergeleken met 1973. De voornaamste oorzaken van deze sterke loonkostenstijgingen zijn de optrekking van de minimum-lonen en de invoering van de jeugdlonen. Een ontwikkeling die ook de aandacht ver dient is de ontwikkeling van de werkge legenheid in het midden- en kleinbedrijf. Kon men tot voor kort een regelmatige groei van de werkgelegenheid in deze bedrijven vaststellen, nu moet worden geconcludeerd dat deze afnemend is en wel speciaal in de bouwnijverheid en bepaalde delen van de metaalnijverheid. Het arbeidsvolume bij het midden- en kleinbedrijf daalt in 1972 en 1973 met 1 in 1974 met 1,5%. Het aantal zelf standigen daalt de laatste jaren met 2 ook voor 1974 wordt dit verwacht3. Wij vre zen echter dat dit percentage groter zal zijn, gezien de bij de Stichting Ontwikkeling en Sanering Midden- en Kleinbedrijf dit jaar binnengekomen aanvragen voor hulp bij de bedrijfsbeëindiging. De daling van het aantal ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf manifesteert zich in hoofdzaak bij het ambacht en de detailhandel. Zo daalde in tien jaar tijd het aantal ambachtsondernemingen van 108.000 tot 94.000 en het aantal detailhandelsbedrij ven van 126.000 tot 99.000, waarbij de groot ste vermindering is te constateren bij de detailhandel in voedings -en genotmiddelen namelijk van 62.000 in 1963 tot 43.000 in 19724. De oorzaken van de opheffingen zijn, volgens enquêtes ingesteld door het Cen traal Registratie Kantoor voor ruim 40% een gevolg van overlijden, ouderdom, ziekte e.d., en vervolgens 35 %-40 door oorza ken als stadssanering, faillissement, fusies, emigratie e.d.5. Tegenover de opheffingen, in detailhandel en ambacht, samen in 1973 rond 19.000 vestigingsplaatsen, staan echter 13.100 nieuwe vestigingen. De daling van het aantal vestigingen moet in hoofdzaak worden toegeschreven aan de noodzaak tot schaalvergroting, die mede is veroorzaakt door de stijging van de kosten, speciaal de loonkosten. Vergroting van de omzet is vereist daar de omzetstijging in vo lume gemeten samen met de prijsverhoging niet voldoende is om de stijging van de kos ten op te vangen. Vele ondernemingen blij ken daartoe niet in staat waarvoor diverse oorzaken zijn aan te wijzen; o.a. het vesti- gingspunt, gebrek aan voldoende capaci teiten bij de ondernemer, tekort aan eigen kapitaal, de concurrentie. In verband met deze dwang naar schaalvergroting ziet men dan ook velerlei grotere winkels en nieuwe winkeltypen met uiteenlopende assortimen ten en prijspolitiek ontstaan. Voorbeelden zijn de verbruikersmarkt, de supermarkt, de discount-winkel, franchising-systemen. Anderzijds heeft de stijging van de lonen veroorzaakt dat het dienstbetoon geheel of ten dele is afgeschaft o.m. de bezorging, terwijl ook diverse ambachten in de ver drukking zijn gekomen door het in de ogen van de consument te duur worden van het produkt resp. de dienst. Voorbeelden hier van zijn o.a. het schoenreparatiebedrijf, het maatkleermakersbedrijf, het schildersbe drijf. Tot voor kort waren de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf betrekkelijk rustig. De verklaring is te zoeken in het feit dat de netto-winst bij het overgrote deel der onder nemingen elk jaar nog wel enige verbete ring vertoonde. De teruggang van de resul taten in 1973 en speciaal die in 1974 heeft echter meegebracht dat de ondernemers, in het belang van hun ondernemingen en die van hun werknemers, van de overheid spe ciale maatregelen zijn gaan eisen, welke door demonstraties werden onderstreept. Op basis van de Macro-Economische Ver kenningen 1975 zijn nog geen berekeningen door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf gepubliceerd over de te verwachten ontwikkelingen in het mid den- en kleinbedrijf in 1975. Overigens is het Centraal Plan Bureau met nieuwe prog noses voor 1975 gekomen daar de ontwik keling in 1974 minder gunstig is dan ver wacht, zodat voor 1975 de gestelde ontwik kelingen moesten worden bijgesteld. Uit deze laatste gegevens blijkt dat bij onge wijzigd sociaal-economisch beleid o.a. de werkgeverslasten voor sociale premies zul len stijgen met 0,8 (was 0,6 van de loonsom per werknemer, de woningbouw- produktie zal dalen met 9 in plaats van een stijging met 1,5%. He tinflatietempo zou in 1975 niet afgezwakt worden, terwijl de loonsom per werknemer met 13,5% zou stijgen, in plaats van de eerst berekende 13%. De reële koopkrachtverbetering ge raamd voor de modale werknemer op 2,5 a 3%, zal 2% zijn, waardoor de uitbreiding van het consumptievolume beperkt blijft tot ruim 2%. Een werkloosheid van 175.000 personen ligt in het verschiet6. 1 Het Midden- en Kleinbedrijf in de Natio nale Economie 1974. 2 Het midden- en kleinbedrijf 1972 en 1973- 1974, blz. 27. 3 EIM: Het midden- en kleinbedrijf 1972 en 1973-1974, blz. 23. 4 Raad Midden- en Kleinbedrijf: Het Mid den- en Kleinbedrijf in de Nationale Econo mie. 5 De respons was 40 6 Bovenstaande en volgende gegevens zijn ontleend aan de nota van 16 november 1974 door de regering ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1975 | | pagina 11