wat ons bezighoudt]
wob
3
REGERING BEZORGD; MAATREGELEN
AANGEKONDIGD
De minister van financiën in de huidige
regering is niet bepaald gelukkig met het
tijdstip waarop de Rijksbegroting moet
worden ingediend.
In 1973 lagen bij de aanbieding van de
Miljoenennota op de derde dinsdag in sep
tember de herziene ramingen al gereed in
verband met de in het weekend daarvoor
afgekondigde revaluatie van de gulden met
5%. Weer enkele maanden later werd de
grond onder de herziene ramingen weg
genomen door het uitbreken van de olie
crisis.
Dit jaar kon de behandeling van de Rijks
begroting in het parlement nog wel plaats
vinden op basis van de oorspronkelijk voor
1975 geraamde gegevens. Daarna bleek
echter al vrij vlug dat de regering de eco
nomische toekomst toch wat te optimistisch
of beter gezegd te weinig pessimistisch
had beoordeeld.
Met name de werkloosheid ontwikkelt zich
nog slechter dan in september jl. reeds
werd voorzien. Zo blijkt uit de nieuwe ra
ming van het Centraal Planbureau die vo
rige maand werd gepubliceerd, dat het
gemiddelde werkloosheidscijfer voor 1974
op 145.000 in plaats van 140.000 zal uit
komen, terwijl de prognose voor 1975 bij
ongewijzigd beleid oploopt van 155.000 tot
175.000.
Op grond van deze nieuwe cijfers voelde
de regering zich de vorige maand gedwon
gen om te komen met een aantal aanvul
lende maatregelen om de werkloosheid te
bestrijden. In totaal is met deze maatrege
len een bedrag gemoeid van 3,5 miljard.
Voor lastenverlichtingen in de sfeer van
belastingen en sociale premies is een be
drag uitgetrokken van 2 miljard en voor
meer gerichte extra overheidsuitgaven een
bedrag van 1,5 miljard. Beoogd wordt om
met deze maatregelen de bestedingen op
te schroeven en zodoende het werkloos
heidscijfer voor 1975 terug te dringen met
20.000 tot 155.000 a 160.000.
Uit conjunctureel oogpunt moet het schep
pen van een extra bestedingsruimte zonder
meer positief worden beoordeeld. Tot een
bestrijding van het structurele werkloos
heidsvraagstuk leveren de verruimende
maatregelen evenwel nauwelijks een bij
drage. Op de eerste plaats niet omdat de
werkingsduur slechts beperkt blijft tot 1975
en op de tweede plaats omdat de verdeling
van de extra ruimte onvoldoende is afge
stemd op een herstel van de bedrijfsren-
dementen. Wat dit laatste betreft kan ge
wezen worden op het feit dat de arbeids
inkomensquote voor 1975 mede op grond
van de nieuwe maatregelen weliswaar daalt
tot 80 in vergelijking met 82 °/o over 1974.
In belangrijke mate is deze daling echter
het gevolg van de sterke verhoging van de
exportprijzen voor aardgas. Een vraag die
het nieuwe beleidsprogramma oproept is
ook wat de gevolgen hiervan zullen zijn in
monetair opzicht. Volgens de prognoses
zal in samenhang met de nieuwe besluiten
het financieringstekort van de overheid
met 2,2 miljard stijgen. Een inflatoire fi
nanciering van deze stijging lijkt de aan
gewezen weg. Daartegenover staat dan
echter dat tegelijkertijd het saldo van de
lopende rekening van de betalingsbalans
volgens de prognose voor 1975 terugloopt
van 5,5 miljard tot 3,5 miljard. Per saldo
zal het monetaire effect van het aanvullen
de pakket derhalve betrekkelijk neutraal
zijn. Het Centraal Planbureau handhaaft de
prognose voor het prijspeil van de parti
culiere consumptie ongeacht de nieuwe
maatregelen dan ook op 10,5%
POLITICUS OVER SPAARRENTE EN
FISCUS
Wij komen nog eens terug op een omstan
digheid, die ons al lang een doorn in het
oog is. Die doorn is het fiscaal belasten
van de rente op het spaargeld van de ge
wone, zeg maar, kleine spaarder. Een
heffing, die wij enkele maanden geleden,
in ons augustusnummer, in navolging van
de belastingmedewerkers van de Volks
krant dubbel onrechtvaardig noemden.
Wij brengen dit in de herinnering omdat
ons gebleken is dat ook van heel andere
zijde dan van de banken en niet-ambte-
lijke belastingdeskundigen deze heffing
als een misstand aan de kaak gesteld
wordt. Een gezaghebbend man als dr. R.
J. H. Kruisinga, voorzitter van de Tweede
Kamerfractie van de CHU, liet er onlangs
in een rede voor de CHU-kiesvereniging te
Sneek geen enkel misverstand over bestaan,
dat hij dit belasten van de rente over spaar
gelden radicaal afwijst: het is een grove
onbillijkheid tegenover diegene die spaar
zaam is.
De heer Kruisinga wees eerst op de onge
kend grote geldontwaarding, waarmee ook
ons land te kampen heeft. Juist voor de
kleine spaarder is de rentevergoeding in
feite niet meer dan een schadevergoeding
voor het door geldontwaarding veroorzaak
te waardeverlies van zijn spaargeld. En
dan vindt de heer Kruisinga het maar een
wonderlijk spraakgebruik, dat de fiscus
die rente nog steeds „inkomen" blijft noe
men en er inkomstenbelasting over heft.
Van belasting mag alleen sprake zijn als
er werkelijke inkomsten zijn, maar daar
mee heeft de rente als vergoeding voor
geldontwaarding over spaarcenten natuur
lijk helemaal niets te maken.
Het huidige systeem heeft er veel van weg,
dat men de spaarzaamheid wil bestraffen.
En dat in een tijd waarin het geboden is,
dat belangrijke bedragen weggelegd wor
den om noodzakelijke investeringen tot
stand te brengen. In plaats van bestraffen
moet men de spaarzaamheid juist belonen.
Ten slotte wees de heer Kruisinga ook op
het belang van het bevorderen van het
sparen voor de bezitsvorming. Deze geeft
de mensen besef van zelfstandigheid en
mondigheid en bevordert hun vrijheid. Bij
de toenemende massaficatie van onze tijd
verdient in dit opzicht daarom ook de
vorming van een spaarsaldo door de ge
wone spaarder bijzondere aandacht.
De heer Kruisinga is natuurlijk politicus
en hij belichtte dan ook zijn visie op de
behandeling van de spaarders vanuit het
politieke vlak. De spreker neemt het dui
delijk hoog op, dat van de regering geen
enkel bevredigend antwoord ontvangen is,
toen bij de algemene beschouwingen in de
Kamer door zijn fractie werd voorgesteld
over de rente voor kleine spaarders
geen belasting te heffen. Hij zal er blijvend
op aandringen dat er op korte termijn in
de fiscale sfeer maatregelen genomen
worden om dit te bereiken. Een eerste stap
in de goede richting zal, zo zei de heer
Kruisinga, zijn het aannemen door de bei
de Kamers van een wetsvoorstel, dat des
tijds nog door de CHU-staatssecretaris
werd ingediend. Onderzocht zal worden
of nog verdere voorstellen moeten worden
gedaan om de spaarders rechtvaardig te
behandelen. Dit is een der belangrijke
punten waarop hij het kabinetsbeleid, ook
van een eventueel volgend kabinet, wil be
oordelen.
Duidelijk is hieruit, dat de kwestie ook in
de politieke kringen een versterkte aan
dacht zal krijgen. En al houden wij ons als
bankorganisatie, naar goed gebruik afzij
dig van het bedrijven van politiek, toch
verheugen wij ons er over, dat wij deze
geluiden uit politieke kring mochten horen.
Wetswijzigingen, noodzakelijk om de fis
cale behandeling van de spaarders te ver
beteren, zijn immers een echt politieke
aangelegenheid. Maar dat er zo'n verbete
ring moet komen, is een zaak die voor
ons en alle spaarders vaststaat.