37 Maar getuigt ook Woudrichem van eeuwen her," dichtte een vaderlands poëet. Woudrichem (of Woerkum), gelegen op een strategisch zeer belangrijk punt, is van de drie genoemden verreweg het oudst in jaren, maar toch nog jong in verschijning. In 1356 kreeg het plaatsje stadsrechten. Het belang van zulke rechten kunnen wij ons nauwelijks indenken, wij die leven in zulke geheel andere dimensies en per soonlijke vrijheden. Vergeet daarbij niet de verkregen privileges van het houden van jaarmarkten en de visserij op zalm, elft en steur. Zeshonderd jaar later, in 1956, stelde'de regering gelden beschikbaar om een begin te maken met restauraties, waardoor in middels een aantal gebouwen en natuurlijk de zeer bijzondere kerk, behouden en ver fraaid konden worden. Dat verdient Woudrichem ook wel na zo veel lotgevallen; óók alweer ten gevolge van overgaan in het bezit van de een na de ander. Er waren plunderingen en branden, krijgslisten en verraad (het verhaal van die oude stadjes wordt eentonig) maar ook Jacoba van Beieren, die avontuurlijke dame, resideerde hier. Als man verkleed ontsnapte zij, bet hulp van buiten, uit gevangenschap om na omzwervingen voor de zoveelste maal te hertrouwen. De polders stonden herhaaldelijk onder water en dat gebeurde in 1953 nóg eens. Och ja, er is geen nieuws onder de zon en de geschiedenis herhaalt zich steeds weer. Zo'n oude vesting heeft zóveel meege maakt dat een dik boek niet dik genoeg is om alles te beschrijven. Een rondwandeling doet iets proeven van de sfeer van het ver leden, die dank zij de restauratie enigszins bewaard wordt. Op 29 mei 1969 werd feestelijk het nieuwe bankgebouw van de Raiffeisenbank „Woud richem" geopend. Daaraan was wel het een en ander voorafgegaan, nadat de bank op 21 mei 1920 was opgericht na vele voorbe sprekingen. Als voorzitter van de vereniging van acht tien leden werd de hoofdonderwijzer F. C. Huyzer gekozen, die geen vreemdeling was op agrarisch gebied. Aanvankelijk had men met „aanloopmoeilijkheden" te kampen. Het ging nog niet zo erg best. Daarom ver zocht de kassier in 1923 zijn salaris niet te verhogen. Hij wilde een verhoging niet aan vaarden „zoolang de Bank nog geen meer dere uitbreiding heeft gekregen" en ook het bestuur mag en wil geen salaris of winstaandeel hebben en zulks pleit zeer voor kassier Buurman en de bestuurders. Toch werd het salaris in 1924 met f 25,- verhoogd tot 175,-. Kassier werd daarmee van harte gefeliciteerd omdat hij kon zien hoe zijn arbeid werd gewaardeerd. In 1926 - er bestaat dan ook een afzonder lijke spaarbank - werd een deel van de winst afgezonderd voor aankoop van een brandkast, wanneer zich daartoe een ge schikte gelegenheid zou voordoen. Voor 560,- deed die gelegenheid zich voor en werd het bestuur gemachtigd deze uitgave uit de reserve te bestrijden. Helaas moest de kassier in 1928 ontslag aanbieden en werd tot kassier benoemd de edelachtbare heer J. v. d. Lely, burgemeester van Woud richem, met de beste wensen van de voor zitter voor de toekomst van de bank, wat heus goed bedoeld was. Volgens de woorden van de nieuwbenoem de behoeft men aan zijn ijver en toewijding niet te twijfelen. Hij zal altijd, ook buiten zittingsuren klaar staan (en dat tegen een salaris van 350,-!). Nog in 1929 meende de voorzitter dat van gevaar voor een overval op de kassier geen sprake kon zijn. De kassier was immers zelden alleen en wie zou zoiets in zijn hoofd halen? De bank dreigde op andere wijze uitgehold te worden want droevig was het dat huisgenoten van leden soms spaar gelden deponeerden bij de Rijkspostspaar bank. Zou dat niet gebeuren dan zou de bank ook gemakkelijker gelden kunnen be leggen inplaats van alleen maar leningen en voorschotten uit te geven. En de techniek schrijdt met rasse schreden voort, want de kassier is zelfs onder twee nummers te bereiken. Moet het ook hier gezegd worden dat de wereldmalaise Woudrichem begon te over spoelen? Tegen „bevroren credieten" die niet meer Plattegrond van het oude Woerkum van 1634. getolereerd zouden worden, was het zeer moeilijk vechten. Ook de zeer goed willen de debiteuren konden toch niet anders? In 1933 wees voorzitter op de zeer moeilijke en sombere tijden „waarin wij op het oogenblik nog verkeeren." Hij kon niet ver moeden hoe lang dat „ogenblik" nog zou duren. Hij drong er met klem op aan toch trouw te blijven aan de eigen bank, waar nog nooit iemand ook maar iets te kort kwam. Na de duistere jaren van oorlog en bezet ting werd in oktober 1945, in verband met de geldzuivering met behulp van het „tien tje van Lieftinck" 199.300,- ingeleverd. Aan nieuw geld ontving men 28.000,- terug. Een revaluatie die toen zeer beslist noodzakelijk was en ons geldbestel voor enige tijd uit de nesten hielp. Het vele geld werd onder gewapende geleide van de Bin- nenlandsche Strijdkrachten naar een veili ger plaats overgebracht. Alhoewel de ontwikkeling van de bank - de haast onmisbare schakel in de Woerkumse samenleving - zeer voorspoedig was, dacht een spreker bij het vijftigjarig bestaan: de productiestijging heeft de verwach ting overtroffen maar overbesteding en prijsinflatie nemen ernstige vormen aan. Zou het niet noodzakelijk zijn om aan deze ontwikkeling een halt toe te roepen willen we niet te gronde gaan aan onze mooie welvaart?" Dezelfde spreker hecht ook meer waarde aan de mening van eenvoudige mensen met „heldere hersenen" dan aan die van de vele zogenaamde wijze, ontwikkelde mannen met „naar ik meen, lege hoofden". Wie zou zich durven verstouten het niet met de spreker eens te zijn? En zo komt Tb. aan het eind van het lange bochtige verhaal over banken in twee land streken tussen onze grote rivieren. Tb. 'WOR.C.KUM I De Kr rek y'tSkithays J 'tUneJl J>t Horen.* c Sternen Rubui

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 39