geld- en kapitaalmarkt
35
drs. h. visser en mevr. mr. h. besanpon
geldmarkt
obligatiemarkt
Nu het jaar 1974 bijna ten einde is, is het zinvol de belang
rijkste ontwikkelingen op de geldmarkt in kort bestek te
evalueren.
Evenals in de voorafgaande jaren werd de situatie op de
Nederlandse geldmarkt grotendeels gedomineerd door de
internationale valutaverhoudingen. In het begin van het
verslagjaar was het vertrouwen in de gulden aanzienlijk
getaand, met als gevolg record-tarieven op de Nederlandse
geldmarkt. Zo noteerde begin januari het tarief voor 3-
maandskasgeldleningen 14%. De hoge geldmarkttarieven
en de ontstane ongebruikelijke rentestructuur - geldmarkt
tarieven hoger dan kapitaalmarkttarieven - noopten De
Nederlandsche Bank tot het frequent hanteren van het in
strument der open marktpolitiek: eind januari stond er voor
circa 2,6 miljoen aan swaptransacties uit.
Het herstel van de gulden en de genoemde swaptransacties
deden de tarieven alras dalen tot het niveau van 9 a 10%.
Eind augustus staken de geruchten de kop op dat de gul
den zou gaan revalueren. Op grond van de overschotten
op de lopende rekening adviseerde het IMF een opwaarde
ring van de gulden. De aanhoudende revaluatiegeruchten
kwamen de geldmarkt goed van pas. Immers, middels de
kapitaaltoevloed kon de seizoenmatige krapte in het na
jaar enigszins gemakkelijker opgevangen worden. Vermel
denswaard is tevens de steun die de geldmarkt ondervond
van De Nederlandsche Bank, die wederom swaptransacties
met het bankwezen afsloot. Zodoende trokken de tarieven
in het najaar vrijwel niet aan, ondanks het feit dat de
Schatkist in het najaar over een record-tegoed van 5 a 6
miljard beschikte.
Zeer zeker mag niet onvermeld blijven de internationale
rentedaling, die zich in het najaar aftekende. De terugkeer
van de z.g. petrodollar en de afnemende kredietvraag
ten gevolge van de internationale conjuncturele terugslag
kunnen als voornaamste oorzaken van de rentedaling ge
noemd worden. In dit licht dient ook de verlaging van het
disconto in West-Duitsland en Nederland gezien te worden.
Zoals bekend, werd medio 1973 het nieuwe systeem van
indirecte kredietbeheersing ingevoerd. Dit systeem zal
voorlopig tot eind 1975 toegepast worden. Centraal in het
systeem staat de liquiditeitsreserve, die voor het merendeel
uit schatkistpapier bestaat. Zodoende is het verheugend
te kunnen constateren dat in 1974 voor een behoorlijk be
drag aan schatkistbiljetten - een 1.670 miljoen - geëmit
teerd is.
Opvallend was voorts dat over het algemeen de verval
data goed overeenstemden met de wensen van de markt.
Wanneer men de huidige situatie op de obligatiemarkt ver
gelijkt met die van een jaar geleden dan lijkt het alsof er
niet veel is veranderd. Bedroeg het rendement op langlo
pende staatsleningen in december 1973 ca. 9,3%, nu, be
gin december 1974, ligt het rendement voor langlopende
staatsleningen weer ongeveer op hetzelfde niveau. Het
verschil is dat er een jaar geleden sprake was van een
stijgende lijn in het renteniveau terwijl nu een dalende
tendens aanwezig is.
In de tussenliggende periode is echter wel het een en an
der gebeurd. Niet alleen werd eind april van dit jaar de
10% barrière genomen, gevolgd door rentepercentages
van 11 en 11V4% in de periode van juli t/m september
maar ook werden de looptijden steeds korter. De in juli
1974 uitgegeven 11 BNG-lening b.v. had een gemiddelde
looptijd van 4 jaar. Deze ontwikkeling deed zich niet alleen
in Nederland, maar in alle geïndustrialiseerde landen voor.
Verschillende oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen. De
belangrijkste was de inflatie, die o.m. door de sterk geste
gen olieprijzen in 1974 overal een grote vlucht nam. De be
strijding hiervan, met name door een krap-geld-politiek
stond in elk land dan ook hoog in het vaandel geschreven.
Voorts speelde een rol dat enorme sommen betaald moes
ten worden aan de OPEC-landen, welke bedragen met
mondjesmaat en dan nog voor korte termijn naar de
Westerse landen terugkwamen. Dit laatste veroorzaakte
ook een tekort aan lang kapitaal. Ten slotte kan de zeer
hoge rente voor kort geld genoemd worden. Dit laatste
maakte het voor veel beleggers aantrekkelijk, mede gezien
de onzekere situatie, beschikbare middelen op korte ter
mijn uit te zetten en de obligatiemarkt te mijden.
In oktober deed zich echter een kentering voor. De eerste
tekenen van een rentedaling kwamen uit Amerika. Door
dat van Arabische zijde meer en meer geld naar Amerika
begon te vloeien, en door het feit dat de Federal Reserve
Board i.v.m. de afzwakkende conjunctuur een minder strin
gente krap-geld-politiek ging voeren, liep de prime-rate
van 12V4% langzamerhand tot beneden 10% terug.
De inmiddels opgetreden renteverschillen tussen Amerika
en Europa deden weer kapitaal terugvloeien naar laatst
genoemd gebied. Met name Duitsland en Nederland met
hun harde valuta konden de laatste maanden een versterk
te belangstelling constateren van buitenlands kapitaal. De
dalende tendens van de rente in binnen- en buitenland
alsmede de positie van de gulden deden De Nederlandsche
Bank in navolging van Duitsland dan ook besluiten het dis
conto te verlagen.
Al deze ontwikkelingen te zamen hebben geleid tot een
snelle rentedaling op de kapitaalmarkt in de afgelopen we
ken. Tekenend hiervoor is dat de Staat in augustus een
10V2 lening uitschreef met een gemiddelde looptijd van
6,5 jaar terwijl half november door de Staat met groot suc
ces een 93A lening uitgegeven kon worden met een ge
middelde looptijd van 13 jaar.
De verdere rente-ontwikkeling laat zich uiteraard slechts
raden. Aan de ene kant staat een afzwakking van de con
junctuur waartegen stimulerende maatregelen getroffen
moeten worden om niet in een zwaardere recessie te ge
raken. Deze maatregelen zullen inflatoir gefinancierd wor
den, waardoor de geldhoeveelheid zal toenemen. Ook te
rugvloeiende petrodollars kunnen zorgen voor een verrui
mende werking op zowel geld- als kapitaalmarkt. Aan de
andere kant staat, dat het inflatiepercentage momenteel
nog zeer hoog is en dat voor de eerste helft van 1975 nog
geen daling te verwachten is. De ramingen voor 1975 liggen
momenteel tussen de 9,5 en 10 en tegen deze achter
grond moet men voorlopig niet op een verdere substantiële
rentedaling rekenen. Pas als duidelijk wordt dat de inflatie
verwachting werkelijk terugloopt, zal een verdere daling
van de rente verklaarbaar zijn.