34
weekstaat nederlandsche bank
rentestijgingen op de geldmarkt hebben
geleid.
De IMF-positie komt zowel aan de actief
als aan de passief kant van de weekstaat
voor. Bij de oprichting van het IMF heeft
ieder lid zijn quotum voor 25% in goud en
voor 75% in eigen valuta (de Algemene
Rekening) moeten betalen. Om de leden
met betalingsbalansmoeilijkheden te hel
pen zijn er twee systemen ontwikkeld. Ten
eerste de trekkingsrechten in het kader
van de Algemene Rekening. Een land met
betalingsbalansmoeilijkheden kan dan bij
het IMF deviezen aankopen tegen verkoop
van zijn eigen munt.
Het tweede systeem is dat van de speciale
trekkingsrechten (sdr's). Hierbij heeft het
IMF zelf geen deviezenvoorraad maar zij
wijst de landen aan waarop een land mag
„trekken". De waarde van sdr's wordt te
genwoordig gebaseerd op de wisselkoer
sen van 16 landen welke ieder meer dan
1 van de totale wereldhandel voor hun
rekening nemen. Er wordt voorlopig 5%
rente op vergoed.
In post 19 staat de tegenwaarde van de
trekkingsrechten welke Nederland heeft.
Als een land op Nederland „trekt", dat wil
dus zeggen dat Nederland door het IMF
is aangewezen om de speciale trekkings
rechten van een ander land te accepteren
en daarvoor convertibele valuta af moet
geven, dan neemt post 2 met dat bedrag
toe. Uit het verschil tussen de posten 19
en 2 blijkt in welke mate erop Nederland
getrokken is.
Uit de weekstaat zoals deze hierbij is af
gedrukt blijkt dat het Rijk een record saldo
bij De Nederlandsche Bank aanhield van
5,6 miljard. Daarnaast was ook de goud
en deviezenvoorraad zeer groot door zo
wel de steun voor de Duitse mark welke
De Nederlandsche Bank regelmatig in de
voorafgaande weken moest verlenen, als
door de dollar swaps. Het bankwezen stond
voor 1194 miljoen bij haar in het krijt ten
gevolge van de grote belastingbetalingen.
Tot onze spijt werd bij het artikel „De
Miljoenennota 1975" in het vorige nummer
van ons blad, de naam van de auteur weg
gelaten. Deze bijdrage was van de hand
van drs. A. H. A. van der Meer.