liquiditeitscreatie door banken
economische begrippen toegelicht
13
drs. h. a. de werker
In een eerdere aflevering in deze rubriek
is toegelicht hoe de geldhoeveelheid in
ruime zin oftewel de liquiditeitenmassa
verandert onder invloed van het financie
ringsbeleid van de overheid en het beta
lingsverkeer met het buitenland'.
Thans zullen we ons bezighouden met de
derde oorzaak van verandering in de bin
nenlandse liquiditeitenmassa namelijk het
kredietbedrijf van de zogenaamde geld-
scheppende banken. Afgezien van de Ne-
derlandsche Bank worden in de praktijk als
geldscheppende banken aangemerkt de
handelsbanken, de landbouwkredietinstel
lingen en de Postgiro. Deze instellingen
hebben gemeen dat bij hen door het pu
bliek in betekenende mate tegoeden wor
den aangehouden, die op een lijn of bijna
op een lijn kunnen worden gesteld met
bankbiljetten en munten, het zogenaamde
chartale geld. Op één lijn met chartaal geld
staan de tegoeden in rekening-courant en
op privé-rekeningen, het zogenaamde gira-
legeld, omdat hiermee zonder meer beta
lingen kunnen worden verricht.
Termijndeposito's vertegenwoordigen van
huis uit een vorm van liquide belegging,
vooral voor het bedrijfsleven, van tijdelijk
overtollige middelen. Zij vormen in belang
rijke mate een alternatief voor het aanhou
den van geld en worden daarom eveneens
tot de liquiditeitenmassa gerekend.
Anders dan girale tegoeden en termijn
deposito's worden spaartegoeden niet tot
de liquiditeitenmassa gerekend op grond
van hun gemiddeld langere verblijfsduur2.
Financiële instellingen die als bron van toe
vertrouwde middelen bijna uitsluitend
spaargelden kennen, zoals de Rijkspost
spaarbank en de algemene spaarbanken,
worden in verband hiermee niet als geld-
scheppend aangemerkt. Het waarom hier
van moge duidelijk zijn wanneer we be
denken dat de omvang van de liquiditeits
creatie door het bankwezen over een be
paalde periode gelijk is aan de toename
van de uitstaande kredieten inclusief kapi-
1 Rabobank 1974 nr. 8 bladzijde 25: Geld
hoeveelheid en geldschepping.
2 Een uitzondering moet worden gemaakt
voor een gedeelte van de spaartegoeden
bij handelsbanken. Op grond van een ge
middelde omloopsnelheid die ligt boven
0,50 wordt hier een gedeelte van de spaar
tegoeden als oneigenlijk spaargeld aan
gemerkt en gerekend tot de liquiditeiten
massa.
taalmarktbeleggingen minus de aanwas van
spaartegoeden en overige lange middelen.
Op langere termijn zal voor zuivere spaar-
instellingen dit saldo immers nooit positief
kunnen zijn.
Het proces waarin de banken invloed uit
oefenen op de omvang van de liquiditeiten
massa kan het best worden toegelicht aan
de hand van de voornaamste balansgege-
vens op twee opeenvolgende tijdstippen.
BALANS GELDSCHEPPENDE BANKEN
tijd
stip 1
tijd
stip 2
tijd
stip 1
tijd
stip 2
Liquide middelen
30
25
Crediteuren in rek.-crt. en
Debiteuren in rek.-crt.
40
50
privé-rek.
30
35
Leningen
30
40
Termijndeposito's
30
35
Spaargelden
40
45
100
115
110
115
Als voorbeeld hebben we genomen een
fictieve balans van alle geldscheppende
banken te zamen omdat hiermee de niet
essentiële invloed van overboekingen tus
sen banken onderling komt te vervallen.
Een vergelijking van de gegevens op de
opeenvolgende tijdstippen leidt dan tot de
volgende opstellingen:
1. Oorzaken van veranderingen in de
liquiditeitenmassa
2. Verandering van de liquiditeitenmassa
tot uitdrukking komend in
a. Debiteuren in rek.-crt.
b. Leningen
c. Spaargelden
d. Totaal
10
10
- 5
15
a. Chartaal geld in handen van publiek 5
b. Crediteuren in rek.-crt. en
privé-rekeningen 5
c. Termijndeposito's 5
d. Totaal
15
Uit opstelling 1 blijkt duidelijk dat het uit
monetair oogpunt niet van belang is, zoals
nog wel eens ten onrechte wordt aange
nomen, of kredieten worden verstrekt in
rekening-courant dan wel in de vorm van
leningen met een vaste looptijd. Essentieel
is slechts dat sprake is van liquiditeits
creatie tot het bedrag waarmee de toena
me van de totale kredieten de aanwas van
de lange middelen overtreft.
Opstelling 2 geeft weer de wijzigingen in
de samenstellende delen van de liquiditei
tenmassa. De toename van chartaal geld
in handen van het publiek blijkt uit de af
name van de liquide middelen bij het bank
wezen.
Opstelling 1 en 2 corresponderen per de
finitie alleen met elkaar waar het de totalen
betreft. Voor het overige staat de wijze
waarop veranderingen in de liquiditeiten
massa tot uitdrukking komen los van de
oorzaken van deze veranderingen.