wat ons bezighoudt]
wob
2
RENTEBELEID EN RESERVES
Wat ons bezighoudt is een verslag in een
plaatselijke krant over de algemene ver
gadering van een naburige Rabobank.
We kunnen er uit lezen, dat de belangstel
ling voor de vergadering, ondanks de
slechte weersomstandigheden, vrij redelijk
was en dat de voorzitter, zoals men dat van
de voorzitter van een Rabobank mag ver
wachten, aandacht schonk aan de minder
gunstige situatie in de agrarische- en mid
denstandssector.
De post toevertrouwde middelen steeg met
ruim één miljoen gulden, waarvan het
grootste deel werd uitgezet aan leningen
en kredieten. Na reservering voor belastin
gen en andere voorzieningen bleef er een
boekwinst over van ruim 40.000,-, die,
zoals de statuten bij een Rabobank voor
schrijven, aan de algemene reserves zal
worden toegevoegd.
Bij de behandeling van de verlies- en winst
uitkering ontstond een levendige discussie
over de winstmarge. Door twee leden werd
betoogd, dat er onnodig veel winst was
gemaakt en dat het beter zou zijn geweest
in plaats daarvan de debetrentetarieven te
verlagen en de creditrentetarieven te ver
hogen. De gevormde reserve, aldus de
beide leden, is al hoog genoeg.
De krant, met een fijne neus voor nieuws,
maakt er een kop van boven het verslag:
„Leden willen meer rente ten koste van de
winst". Het bestuur van de plaatselijke
bank toonde, volgens het verslag, begrip
voor het standpunt van de beide leden,
maar voelde zich gebonden aan de regels
van de Centrale Bank.
En dat is - nu wij traditiegetrouw de Zwarte
Piet weer in handen hebben - wat ons
bezighoudt: Hadden deze twee leden nu
gelijk of niet?
Zij hadden ongelijk!
En om dat aan te tonen behoeven we de
Zwarte Piet niet eens door te spelen naar
De Nederlandsche Bank, hoewel dat zeker
ook juist zou zijn. Zij stelt ten slotte de
eisen, aan welke het bankwezen ten minste
moet voldoen. Maar het is niet nodig. Ook
zonder toezicht van De Nederlandsche
Bank zou iedere bank ervoor moeten zor
gen, dat haar spaarders en rekening-cou
ranthouders tegen ongelukken en tegen
slagen van de bank worden beschermd
door de vorming van een reserve, welke in
een bepaalde verhouding tot de omvang
van de toevertrouwde middelen staat.
Als nu in één jaar, zoals uit het verslag
blijkt, de toevertrouwde middelen met ruim
een miljoen gulden toenemen, dan moet
ook de reserve ter bescherming van de
inleggers van die middelen met een even
redig deel worden verhoogd.
De versterking van de reserve met ruim
40.000,- of vier procent van de toeneming
der toevertrouwde middelen, moet als een
noodzakelijk minimum worden beschouwd.
Wat meer zou beter zijn.
De Coöperatieve banken hebben het voor
deel, dat zij hun winst niet voor een deel
aan aandeelhouders behoeven uit te keren
maar geheel aan de reserves kunnen toe
voegen. Zij hebben wel de plicht te zorgen,
dat die toevoeging aan de reserves gelijke
tred houdt met de groei van hun balans
totaal. Dat is niet alleen in het belang van
spaarders en rekening-couranthouders, het
is ook in het belang van de (aansprakelijke)
leden. Immers, niet alleen leidt een bank
met een sterke reservepositie een zekerder
leven, maar ook zal zij zich beweeglijker
kunnen opstellen in de steeds scherper
wordende concurrentiestrijd. Een slagvaar
dig beleid kan uitsluitend rusten op een
gezonde vermogensbasis. Een bank moet
lucht hebben. En helaas liggen in deze
onzekere tijden de voorbeelden van ban
caire ademnood maar al te vaak voor het
grijpen.
Dat zou de Centrale Bank graag naar voren
hebben gebracht in de algemene vergade
ring van die plaatselijke Rabobank. En wat
méér is, die toelichting zou misschien ook
begrip hebben gevonden. Want die twee
leden, die het oog hadden op een kwartje
minder debetrente, zullen voor hun volgen
de investering toch ook weer graag terecht
willen bij hun eigen Rabobank. Zij - of hun
bedrijfsopvolgers - verwachten dat hun
Rabobank hen dan opnieuw kan helpen.
Dat móet ook kunnen, maarhet moet
kunnen. En dat is wat ons bezighoudt.
RENTE-ADVIES: MET EN ZONDER BEPA
LEND LIDWOORD
Omstreeks deze tijd zullen de aangesloten
banken, gewoontegetrouw mogen we wel
zeggen, weer een „rente-advies van de
Centrale Bank tegemoet kunnen zien.
Zo'n rente-advies is een al heel oud en
bekend verschijnsel in onze organisatie.
Het heeft onder alle adviezen, die de Cen
trale Bank op grond van haar statutaire
taak aan de aangesloten banken pleegt te
verstrekken, toch wel een bijzonder belang
rijke plaats gekregen. Het is niet zomaar
een advies, nee, het is „het" rente-advies,
dat nu eenmaal door de jarenlange praktijk
een hoog soortelijk gewicht blijkt te
hebben.
Toen in het ver verleden onze „rente-
advies-gewoonte" zich begon te ontwikke
len, is een van de belangrijkste motieven
daarvoor ongetwijfeld geweest, dat we ons
als leden van één organisatie eenvoudig
niet kunnen veroorloven onderling te grote
verschillen in onze tarieven te vertonen.
AI vroeg werd de wenselijkheid van unifor
miteit ingezien, al laat het advies-karakter
afwijking toe. De omstandigheden per bank
zijn niet overal gelijk. Niet gauw echter
zal een bestuur van een van onze banken,
onder goedkeuring van zijn raad van toe
zicht, afwijkende tarieven vaststellen, want
aan het rente-advies wordt onder ons
terecht zwaar getild. Met name de debet
rente tarieven moeten toch wel als mini
mum tarieven beschouwd worden. In de
statuten van de banken komt het bijzondere
karakter van het rente-advies ook tot uiting,
want zolang een bank de begroting over
een boekjaar niet tijdig aan de Centrale
Bank heeft overgelegd, moet zij zich wat
de rente- en provisietarieven betreft in
ieder geval houden aan de adviezen van
de Centrale Bank.
Wat vroeger gold, geldt zeker ook in onze
tijd. Het belang van een zo groot mogelijke
gelijkheid in de tarieven van onze banken
wordt door allerlei omstandigheden onder
streept. Denk alleen reeds aan het publiek,
dat van alle rabobanken nagenoeg gelijke
tarieven verwacht en denk vooral aan de
noodzaak om in het huidige renteklimaat
als grote bankorganisatie consequent op te
treden. Het rente-advies heeft door dat
alles een extra importantie gekregen. Daar
aan doet niet af, dat we tegenwoordig - zie
het vorige nummer - ook over „rente- en
tariefdifferentiatie" onze gedachten laten
gaan. Dat is echter in wezen een heel
ander hoofdstuk.
Een rente-advies heeft gewoonlijk heel wat
voeten in de aarde. In september had al
het eerste beraad over het advies voor
1975 plaats. Inmiddels is in oktober het
voorlopig advies voor 1975 aan de banken
gestuurd, zodat het op de najaarskringver
gaderingen desgewenst kan worden toe
gelicht. Dit voorlopig advies kan voor de
bank mede een uitgangspunt zijn waarop
zij haar begroting over 1975 baseert. Het
definitieve advies, al dan niet aangepast
aan eventuele allerlaatste wijzigingen in het
beeld van de geld- en kapitaalmarkt, zal
naar verwachting in de loop van november
de banken bereiken.