de uitkering van de
inkomenstoeslagen
28
ir. c. j. m. van valkengoed
agrarische kroniek
standaardbedrijfseenheden
als norm
voor de bedrijfsomvang
de definitie
enkele voorbeelden
Eind augustus is door de regering besloten
115 miljoen beschikbaar te stellen voor
de agrarische sector. Dit bedrag zal worden
uitgekeerd in de vorm van selectieve in
komenstoeslagen. Het besluit van de rege
ring kan gezien worden als een (eerste)
tegemoetkoming aan de land- en tuinbouw
bedrijven in de huidige zeer slechte inko
menssituatie.
Inkomenstoeslagen zijn in Nederland zeer
ongebruikelijk als vorm van inkomensbeleid
voor de agrarische sector. Tot bovenge
noemde datum werden de inkomenstoesla
gen alleen toegepast voor granen, suiker
bieten en fabrieksaardappelen. Deze wor
den verstrekt als revaluatie compensatie en
staan geheel los van het onderhavige
systeem van inkomenstoeslagen.
In dit artikel zullen wij echter niet nader
ingaan op het waarom van deze inkomens
toeslagen. In verschillende media is hieraan
reeds ruim aandacht besteed. Voor de on
dernemers in de land- en tuinbouw is op
dit moment van veel meer belang, hoe het
bovengenoemde bedrag zal worden ver
deeld. Juist omdat dit een „nieuwe'' me
thode is, bestaat nog veel onduidelijkheid
omtrent de toepassing. Centraal hierbij
staat de vraag, welke bedrijven in aanmer
king komen en tot welk bedrag.
Van de zijde van het Ministerie van Land
bouw en Visserij is een regeling bekend ge
maakt, waarin in grote lijnen de methode
van toedeling is omschreven. Hierbij wor
den twee criteria gehanteerd, t.w. de be
drijfstak en de bedrijfsomvang.
De bedrijfstak geeft weinig reden voor mis
verstanden. Met de bedrijfsomvang ligt dit
echter anders. Als maatstaf voor de be
drijfsomvang wordt gehanteerd het begrip
standaardbedrijfseenheid (SBE). Deze
maatstaf voor de bedrijfsomvang wordt
sinds enkele jaren in toenemende mate ge
bruikt. In de praktijk blijkt hierover echter
veel onduidelijkheid te bestaan. Het is voor
een boer of tuinder onduidelijk hoe zijn be
drijfsomvang in SBE wordt bepaald. Alge
meen is men gewend de bedrijfsomvang uit
te drukken in de oppervlakte en/of het aan
tal dieren. Een moeilijkheid daarbij is ech
ter dat deze eenheden niet bij elkaar kun
nen worden opgeteld en bovendien niet
vergelijkbaar zijn. Een ha granen is bijvoor
beeld veel „minder" dan een ha aard
appelen. Een bedrijf met een kleine opper
vlakte kan toch „groot" zijn.
Om hiervoor een oplossing te vinden, is ge
zocht naar een gemeenschappelijke noe
mer, met andere woorden iets wat voor alle
agrarische bedrijfstypen vergelijkbaar is.
De waarde van de voortgebrachte produk-
ten, of de omzet, bleek hiervoor ongeschikt;
de regelmatig optredende prijsveranderin-
gen van de produkten zouden dan immers
van invloed zijn op de bedrijfsomvang.
Bovendien verschilt de omzet sterk per be
drijfstak, afhankelijk van de hoeveelheid
aangekochte grond- en hulpstoffen. Een
varkensmester heeft bijvoorbeeld een aan
zienlijk grotere omzet dan een akkerbouw
bedrijf van vergelijkbare omvang.
De gemeenschappelijke noemer is uiteinde
lijk gevonden in het feit, dat bij alle pro-
duktierichtingen gebruik wordt gemaakt
van de zogenaamde primaire prouktiefac-
toren: grond, arbeid en kapitaal.
Dit wordt uitgedrukt in SBE.
De officiële definitie van het begrip SBE
luidt: standaardbedrijfseenheden zijn ver
houdingsgetallen, die een beoordeling mo
gelijk maken van de produktieomvang van
een geheel bedrijf en van de afzonderlijke
produktierichtingen. Deze verhoudingsge
tallen zijn gebaseerd op de hoogte van de
factor kosten per ha of per dier bij een doel
matige, moderne bedrijfsvoering en het
prijspeil van 1968. Om administratief-tech-
nische redenen wordt dit kostenbedrag ge
deeld door 200. Hierdoor zijn eventuele wij
zigingen die zich sinds het basisjaar heb
ben voorgedaan nauwelijks van invloed op
het uiteindelijke aantal SBE.
Bijstelling van de normen is zodoende
slechts incidenteel noodzakelijk.
Indien van een bepaald produkt dus bekend
is, hoeveel grond, arbeid en kapitaal nodig
is, kan het aantal SBE bepaald worden.
Voor de grond wordt daarbij de nettopacht
aangehouden, voor arbeid het loon en voor
kapitaal de rente.
Aan de hand van bekende normen, aange
vuld met metingen, is voor een groot aantal
produktierichtingen de benodigde hoeveel
heid van de genoemde produktiefactoren
op basis van de situatie in 1968 vastgesteld.
In het voorafgaande is het begrip SBE na
der toegelicht. Duidelijk is geworden, dat
we hier te doen hebben met verhoudings-