25 III. begroting volks huisvesting en ruimtelijke ordening 1975 zijn door de overheid de zogenaamde ge meentegaranties in het leven geroepen, waarbij de overheid de betaling van rente en aflossing garandeert binnen zekere grenzen. Echter de bouwkosten van een woning en de rentelasten van de financiering zijn zo danig gestegen, dat het eigen woningbezit voor grote groepen onbereikbaar wordt. Dientengevolge stelt de regering voor bin nenkort binnen de gemeentegarantie de mogelijkheid te openen voor hypothecaire leningen, waarvan rente- en aflossingsver plichtingen zullen worden verricht volgens het systeem van oplopende annuïteiten. In tussen is de regeling voor gemeentegaran ties reeds in deze zin gewijzigd. Daarbij zal echter de garantie van rente- en aflossings verplichtingen niet hoger zijn dan wanneer de lening zou zijn gesloten, op basis van een gelijkblijvende 30-jarige annuïteiten lening. Wanneer rente en aflossing daarvan afwijken, zal dit geheel voor het risico van de hypotheeknemer zijn. Dit betekent der halve dat iedere hypotheeknemer afhan kelijk van zijn te voeren beleid zelfstan dig zal beslissen of hij aan een dergelijke vorm van financieren medewerking zal ver lenen. Schrijver dezes is van mening dat het risico van een dergelijke financiering slechts zeer gering is. In het algemeen staat immers de financiële draagkracht van de hypotheekgever centraal bij de beoorde ling van een financieringsaanvraag. Daarnaast speelt de inflatie een belangrijke rol, zodanig dat er spoedig enige over waarde in het te financieren object aan wezig is. Zoals in het voorafgaande reeds vermeld werd, wordt voorgesteld voor de financiering van huurwoningen, leningen met oplopende annuïteiten te garanderen. Wij menen dat in dit verband een gelijke be handeling van huur- en eigen woningen noodzakelijk is, zulks gezien het streven naar een „evenwichtige bevordering van enerzijds eigen woningbezit en anderzijds exploitatie van huurwoningen". Ten aanzien van het verstrekken van garan ties voor financiering van bestaande eigen woningen, zullen door de overheid in een aantal gemeenten daaromtrent proeven worden genomen om te zien of een derge lijke regeling mogelijk, c.q. uitvoerbaar is. Indien noodzakelijk zal de overheid ook ga ranties verstrekken voor leningen welke zijn afgesloten ten behoeve van woningverbete ring. De subsidiëring van het eigen woningbezit zal op de huidige voet objectsubsidië ringen worden voortgezet. Daarbij komt evenwel dat ook eigen woningen kunnen profiteren van de reeds genoemde lokatie- subsidies, van verbeteringssubsidies, als mede dat goede en goedkope woningen en aangepaste en experimentele woningen op relatief meer subsidie kunnen rekenen. Subjectsubsidies worden door de bewinds lieden overbodig geacht, temeer omdat op lossingen voor de lagere inkomens in het zogenaamde „beschut eigen woningbezit" worden aangedragen. Daartoe zien zij ta ken weggelegd voor de woning-corporaties. De bijdrage van de overheid bestaat voorts uit het verstrekken van rijksleningen tegen dezelfde rentevoet en overige voorwaarden als dat het geval is bij de financiering van huurwoningen. Het eigen woningbezit heeft volgens de be windslieden een bijzondere betekenis voor de doorstroming. Met name hogere- en middeninkomensgroepen die thans nog goedkope huurwoningen bezetten, zullen om de doorstromingsheffing te ontlopen, hun woning vrijmaken voor lagere inko mensgroepen. Een doorstromingsheffing voor eigen woningen is niet zinvol omdat dit in strijd is met het beleid, dat een be vordering van het eigen woningbezit be oogt, alsmede omdat de doorstroming van uit de huursector naar eigen woningen dan niet op gang zou komen. In dit licht bezien zou het garanderen van rente en aflossin gen ook op basis van oplopende annuïtei ten een juiste maatregel zijn. In hoofdstuk II stellen de bewindslieden dat zij ernaar streven het geheel van maatrege len op 1 juli 1975 in te voeren. Gezien de veelheid van vraagpunten en de nog brede meningsverschillen omtrent een aantal as pecten lijkt dit nauwelijks realiseerbaar. In dit hoofdstuk wordt tevens een overzicht gegeven van de financiële gevolgen van het voorgestelde beleid. Daaruit blijkt onder andere dat de totale subsidies zullen op lopen van 1.977 miljoen in 1974 tot 3.789 miljoen in 1978, hetgeen over deze 5 jaren tezamen genomen circa 1.600 miljoen meer zal zijn dan wanneer het huidige be leid zal worden voortgezet. Uit deze begroting kunnen we ons een meer gedetailleerd beeld vormen van de beleids voorstellen voor zover deze betrekking hebben op 1975. De totale uitgaven voor 1975 worden bijna 20% hoger geraamd, op ƒ6.210 miljoen, dan in 1974. Daaronder valt een bedrag van 113,2 miljoen betreffende lokatiesubsidies en een bedrag van 32,5 miljoen voor infrastructurele voorzieningen in de groei kernen. Individuele subsidies zullen fors toenemen tot 314 miljoen. Zoals uit de meerjarenverkenning blijkt, zul len 130 a 135.000 woningen in aanbouw wor den genomen, hetgeen 44.000 woningwet woningen betreft (inclusief 9.000 bejaarden woningen en 5.060 woningen voor minder draagkrachtigen), 62.500 premiewoningen (inclusief 9.500 bejaardenwoningen) en 23.500 tot 28.500 ongesubsidieerde wonin gen. Voorts zullen 20.000 woningen verbeterd worden, terwijl aan 41.000 woningen kleine verbeteringen zullen worden aangebracht. De garantieverlening ten behoeve van het eigen woningbezit is reeds in het voor gaande aan de orde geweest, terwijl de re gering aanvullende subsidies zal verstrek ken om het eigen woningbezt onder minder draagkrachtigen te bevorderen. In het kader van de stadsvernieuwing stel len de bewindslieden voor met een drietal maatregelen vooruit te lopen op de Wet Stadsvernieuwing. Dit zijn: de regeling van een voorkeursrecht voor gemeenten bij de verwerving van on roerend goed; de totstandkoming van een beperkte moderniseringsplicht voor wo- ninen en de vaststelling van de huurprijs na door het rijk gesubsidieerde verbetering, gevolgd door een bepaald huurregime ge durende enkele jaren. De huurverhoging zal verschoven worden van 1 april naar 1 juli, maar zal dan wel 8% gaan bedragen, terwijl op dit moment tevens het nieuwe huurbeleid in werking zal treden. In totaliteit bevat de begroting ten aanzien van de woningbouw nauwelijks nog nieuwe aspecten. Ze werkt slechts voor 1975 uit wat in de twee daarvoor verschenen nota's aan de orde is gesteld. Van belangrijke betekenis is evenwel de aanpassing van de subsidietabellen met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1974, welke een antwoord vormt op de sterk ge stegen bouwkosten en de excessieve hypo theekrente. Daarmede krijgt de woning- bouwproduktie, die sterk op weg was ver beneden het programma van 1974 - dat toch al 20.000 woningen lager lag verge leken met de produktie van 1973 - door te schieten, een noodzakelijke stimulans. Overigens behoeven van deze aanpassing geen wonderen te worden verwacht.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 27