overheid en
volkshuisvesting
22
drs. a. j. m. peeters
I. verkenning van de
bouwproduktie in de periode
1974 t/m 1978
Minister Gruijters
Staatssecretaris Van Dam Staatssecretaris Schaeffer
Het onder diverse namen bekend staande trio, dat de verantwoordelijkheid
draagt voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening (minister Gruijters en zijn
staatssecretarissen Van Dam en Schaeffer), heeft zijn gedachten ten aanzien
van de ontwikkeling van het bouwen en wonen in een aantal nota's op papier
gezet.
Allereerst werd in juli jl. aan de Tweede
Kamer een document aangeboden getiteld:
„Een verkenning van de bouwproduktie in
de periode 1974 tot en met 1978". Nauwe
lijks een maand later werd de nota „Huur-
en Subsidiebeleid 1974" gelanceerd, terwijl
in september in het kader van de miljoenen
nota een beleid werd geschetst, zoals de
bewindslieden dat voor het komende jaar
denken te voeren. De hoofdlijnen van deze
drie nota's zullen in onderstaand artikel
aan de orde worden gesteld, terwijl in een
volgend nummer van de Rabobank enig
commentaar op deze nota's zal worden
geleverd.
De bedoeling van deze nota wordt door
minister Gruijters omschreven als het bie
den van een inzicht in de ontwikkeling van
de bouwproduktie voor de periode 1974 tot
en met 1978.
Wijzend op de verschillende nota's, waarin
een poging tot een prognose van de vraag
naar woningen en meer in het algemeen
naar bouwwerken wordt ondernomen (zie
Rabobank nr. 10, 1973, pagina 29 t/m 31),
constateert de minister dat er duidelijk be
hoefte is aan een inzicht in het bouwpro
gramma, zoals de regering zich dat voor
stelt. Daarbij wijst hij voorts op de noodzaak
tot een gedetailleerd onderzoek naar de be
hoefte aan bouwprodukten. De behoefte
aan bouwwerken zal vooral op langere ter
mijn afhangen van de bevolkingsomvang en
-opbouw.
In een paragraaf over het financieel en
economisch kader voor de periode 1974
t/m 1978 wijst de minister bijna uitsluitend
op de onzekere situatie. Hij schetst een
achtergrond van vertragende groei, stijgen
de prijzen (bouwkosten), hoge rente en niet
onaanzienlijke werkloosheid.