actuele aspecten
rond het agrarische
grondgebruik
16
meer en meer besef:
ruimte schaars
ir. 1.1. wind
landbouwgronden
het laatste reservoir
conflictstof
De grond vormt in de land- en tuin
bouw met de bedrijfsgebouwen nog
steeds de ruggegraat van het gemid
delde landbouwbedrijf. De kwaliteit,
ligging, geschiktheid voor intensief ge
bruik en mechanische bewerking be
palen in sterke mate de potentiële
ontwikkelingensmogelijkheid van het
bedrijf.
Vanuit de financiering gezien zijn grond
en gebouwen eveneens structuurbepalend
voor de agrarische sector. Van het totaal
in de landbouw geïnvesteerde kapitaal, te
schatten op ruim 30 miljard, zit meer dan
20 miljard in de grond en gebouwen. Dit
permanent voor de bedrijfsvoering vereiste
vermogen wordt voor een belangrijk deel
(ongeveer 40%) de boer beschikbaar ge
steld in de vorm van pacht; voor het
overige zal hij het of zelf moeten bezitten
of moeten lenen. De exploitatie van deze
goederen zal naast een inkomen voor de
ondernemer een rendement voor de ver
pachter of kredietverschaffer moeten op
leveren. De activiteit van boer en tuinder
is dan ook in de eerste plaats gericht op
een zo gunstig mogelijk economisch ren
dement van het bedrijf.
De armslag die de ondernemer heeft om
zijn doelstelling te verwezenlijken, is sterk
afhankelijk van de ruimte, die hem binnen
het kader van de wetgeving en het actuele
overheidsbeleid wordt gelaten. Naast het
actieve prijsbeleid voor produkten en pro-
duktiefactoren wordt deze ruimte in sterke
mate bepaald door de mogelijkheden tot
aanpassing van de inrichting van de grond
en gebouwen aan de eisen, die hieraan
worden gesteld door de wenselijk geachte
bedrijfsvoering.
Bepalend hiervoor is de vraag, of en in
welke mate de doeleinden van het over
heidsbeleid - op lokaal, regionaal, natio
naal of EEG-niveau - in overeenstemming
zijn met de doelstelling van het beleid van
de individuele ondernemer.
De ondernemer en zeker de particuliere
grondbezitter heeft de laatste jaren het
getij niet mee. De tijd, dat de grond
eigenaar ongestoord van zijn bezit kon ge
nieten en dit naar eigen oordeel kon ge
bruiken en inrichten, mits hij daarbij geen
hinder en overlast veroorzaakte aan der
den, is voorbij. De discussie over de gren
zen, die moeten worden gesteld aan de
beschikkingsmacht van grondeigenaar en
-gebruiker is ,,in", de politieke partijen fel
verdeeld. Ook de jongste politieke be
schouwingen zijn hiervoor een bewijs. Dui
delijk is in de laatste decennia het over
heidsbeleid in toenemende mate gericht
secretaris Grondgebruik Landbouw
schap
lid van de Centrale Cultuurtechnische
Commissie
op het verkrijgen van invloed en controle
op de bestemming, inrichting en het beheer
van de ruimte.
Zo heeft de intrede van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening geleid tot een voor
dien ongekend grote invloed van de over
heid op de bestemming van de gronden.
Deze invloed, gevolg van het plotseling
sterk doorbrekend besef, dat we uiterst
behoedzaam met de schaarse ruimte in
ons land moeten omspringen, betekent een
evengrote beperking voor de individuele
grondeigenaar en -gebruiker. Het is hem
verboden (tenzij bij speciale ontheffing)
handelingen te verrichten, die in strijd zijn
met de publiekrechtelijk vastgestelde be
stemmingen.
De ruimte is schaars. Zij moet daarom zo
goed mogelijk worden benut en dienst
baar worden gemaakt aan de behoefte van
de bevolking.
De ruimte is ook nogal slecht verdeeld. Een
groot deel van de bevolking zit opgepropt
in dichte bevolkingscentra. De oppervlakte
grond, in beslag genomen door de steden,
dorpen, industrieterreinen en verkeers
wegen beslaat nog geen 10 van de totale
oppervlakte in ons land.
Naast 8 water, 8 bossen en 5
woeste gronden nemen de landbouwgron
den met ongeveer 70% het grootste deel
van de beschikbare ruimte in.
Deze verdeling van de ruimte en het kille
stedelijke milieu van veel nieuwbouwwijken
wakkert het verlangen naar de natuur, het
creatief beleven van het buiten zijn, het
opgenomen zijn en genieten van het land
schap, sterk aan. Deze toenemende be
langstelling, nog in sterke mate gevoed
door het besef, dat de zorg voor het na
tuurlijk milieu ons allen ter harte moet
gaan, doet 93 van ons volk kritische
blikken richten op de ruimtelijk gezien be
voorrechte stand in onze maatschappij, de
boer en tuinder. Het laat hen niet onver
schillig hoe die boer of tuinder met zijn
grond omspringt, hoe het landschap, hoe
het landelijk gebied door zijn toedoen ver
andert. De boer leeft, wat dit betreft in een
glazen huis.
De planoloog richt maar wat graag het oog
op het landelijke, overwegend agrarische
gebied. Dit gebied is niet alleen het groot
ste, maar voor hem ook het meest interes
sante deel van de ruimte. Hier kan hij nog
verschillende andere bestemmingen aan
geven. Dat kan bij een stedelijk gebied niet
meer. Dit blijft stad, ook al kan aan de
inrichting nog wel het één en ander ge
beuren. Ook aan de ruimte in beslag ge
nomen door wegen, industrieterreinen,
bossen en specifieke natuurgebieden kun
je moeilijk een andere bestemming geven.
Met landbouwgronden kun je nog alle
kanten op. Het is het reservoir voor toe
komstige bestemmingen; het is het gebied,
geschikt voor meervoudige functies; het
gebied, waar de boer, burger en recreant,
de natuurbeschermer en landschapsarchi
tect zijn hart moet kunnen ophalen.
De planoloog ondervindt bij dit streven
niet alleen waardering van het niet-agra-
rische deel van ons volk, maar heeft ook
de regering aan zijn zijde.
In de Oriënteringsnota Ruimtelijke Orde
ning wordt gesteld, „dat het zoeken naar