de miljoenennota
1975
15
de begrotingsruimte
de werkgelegenheid
Het is alweer enige tijd geleden dat de Miljoenennota is ingediend en ook de
algemene beschouwingen behoren thans weer tot het verleden. De oorspron
kelijke plannen van het kabinet Den Uyl zijn nagenoeg ongewijzigd door de
Tweede Kamer aanvaard. Nadat wij in het vorige nummer van „Rabobank"
reeds enige opmerkingen aan de Rijksbegroting hebben gewijd en met name
aan de positie van het midden- en kleinbedrijf, zullen wij thans iets dieper in
gaan op het voornaamste kritiekpunt op de regeringsplannen, de werkgelegen-
heidsactivering.
Wanneer wij iets willen zeggen over de
invloed van de overheid op de Nederlandse
economie in 1975, dan is het zaak aller
eerst een blik te werpen op de zogenaamde
begrotingsruimte. De omvang van deze be
grotingsruimte is namelijk bepalend voor
de mate waarin de overheid haar uitgaven
mag vergroten en/of haar belastingen kan
verlagen.
De begrotingsruimte bestaat dit jaar uit de
som van de volgende componenten:
- trendmatige groei van de
belastingontvangsten 8,9 miljard
- vergroting van het structurele
begrotingstekort 1,7 miljard
- groei van de niet-belasting-
ontvangsten f 1,3 miljard
- extra aardgasopbrengsten 2,5 miljard
14,4 miljard
Bij de berekening van de trendmatige groei
van de belastingontvangsten is de minister
uitgegaan van een verwachte loonsom
stijging per werknemer in 1975 van 13%
en van een stijging van het prijsindexcijfer
van gezinsconsumptie van 8,5%. Wanneer
we daarentegen echter uitgaan van de op
dit moment meer reëel lijkende veronder
stelling dat deze percentages respectie
velijk 15 en 10,5 zullen zijn, dan resulteert
volgens onze berekeningen voor 1975 een
begrotingsruimte van 16,3 miljard.
Uiteraard zullen bij de grotere loon- en
prijsstijging ook de overheidsuitgaven meer
toenemen dan thans op grond van de voor
ziene kostenstijging wordt verwacht. Wij
mogen echter aannemen dat de overheid
per saldo iets meer armslag zal hebben dan
dat nu wordt aangenomen. Dit is een be
langrijk gegeven, wanneer we weten dat
nog vele wensen niet door het kabinet zijn
vervuld.
In de pers zijn de introductie van het om
vangrijke begrotingstekort en de besteding
van de aardgasbaten nogal bekritiseerd.
De basis van het grote tekort op de rijks
begroting ligt in de aanwezigheid van de
Nederlandse aardgasexport, waardoor er
een fors overschot op de lopende rekening
van de betalingsbalans ontstaat.
Omdat men bij het bepalen van de norm
waaraan de overheidsfinanciën moeten vol
doen altijd uitgaat van een evenwichtige
conjuncturele situatie op de arbeidsmarkt,
corrigeert het kabinet het betalingsbalans
overschot voor het bedrag dat nodig zou
zijn om de conjuncturele werkloosheid te
elimineren. Of ze dit in de praktijk ook doet,
is weer een heel ander punt. Van het over
blijvende bedrag wordt nog de hulp aan de
ontwikkelingslanden afgetrokken voorzover
dit via de kapitaalbalans loopt. Het bedrag
dat nu nog overblijft, geeft dan aan wat de
particuliere sector binnenlands structureel
te weinig besteed en dit tekort vult de over
heid dan op.
Wat de aardgasopbrengst betreft, zij nog
opgemerkt dat de regering dit als niet-
belastingontvangsten beschouwt. Daardoor
telt het bedrag volledig mee bij de omvang
van de begrotingsruimte, zoals uit het bo
venstaande schema blijkt.
Hen belangrijk kritiekpunt blijft de bestrij
ding van de werkloosheid. Hierboven bleek
al dat alle berekeningen, ten aanzien van
de begrotingsruimte, uitgaan van een con
junctureel evenwichtige situatie. Ook in zo'n
situatie kan er echter werkloosheid bestaan
en wel een structurele werkloosheid. In de
Miljoenennota 1975 wordt dit omschreven
als alle werkloosheid welke niet wordt ver
oorzaakt door een tijdelijk tekortschieten
van de koopkrachtige vraag. Het aanvanke
lijk uitgetrokken bedrag van 500 miljoen
ter bestrijding van de werkloosheid en wat
inmiddels met 100 miljoen is verhoogd, is
dan ook niet met gejuich begroet.
Liever zag men dat de overheid iets deed
aan de structurele werkloosheid, omdat er
daardoor op langere termijn een betere
situatie op de arbeidsmarkt ontstaat. Ar
beidsplaats-scheppende investeringen wor
den door de overheid nauwelijks bevorderd.
De critici zagen liever dat de regering de
haar in de schoot geworpen aardgasop
brengsten zou gebruiken ten behoeve van
kredietgaranties, rentesubsidies en verla
ging van vennootschaps- en indirecte be
lasting, teneinde op die manier het onder
nemingsklimaat te verbeteren en daarmee
uiteraard de werkgelegenheid. Dit zou een
verlaging kunnen betekenen van het struc
turele deel van de werkloosheid en dat be
treft nog altijd 110.000 arbeidsplaatsen
van de totaal ongeveer 150.000 welke er in
Nederland tekort zijn.