wob 3 terugbetaling van de reissom. Slechts in dien de cliënten in moeilijkheden zouden komen doordat de Rabobanken niet meer aan haar verplichtingen, voortkomende uit de reisbureau-overeenkomsten, zouden kunnen voldoen, kan geen verder beroep meer gedaan worden op dit fonds. Wij menen echter te mogen stellen, dat in dit opzicht de Rabobankorganisatie geen garanties van derden nodig heeft. Zoals uit bovenstaande punten blijkt, komt de zekerheid van de cliënt op geen enkele manier in gevaar door beëindiging van de relatie met de A.N.V.R. In de afgelopen vijf jaar is gebleken, dat er bij het publiek voor het bespreken van een vakantiereis behoefte bestaat aan een instelling waarmede men uit hoofde van andere financiële zaken reeds een vertrou wenspositie heeft opgebouwd. De reisbemiddeling door de Rabobanken mag dan ook niet worden beschouwd als een aanvullende dienstverlening ter stimu lering van de verkoop van reisdeviezen, reischeques en reisverzekeringen. Hoewel het wederzijds stimulerend effect een belangrijke rol speelt, is de reizen- verkoop uitgegroeid tot een zelfstandige dienstverlening. Het succes van de reizen- verkoop, de investeringen en de perso neelsbelangen eisen de continuering van deze dienstverlening ten behoeve van het reizend publiek, te meer daar met de Rabobankorganisatie samenwerkende reis organisatoren bij herhaling te kennen hebben gegeven gesteld te zijn op deze samenwerking. Het aantal verkochte reizen steeg van 65.000 in het jaar 1973 tot ca. 100.000 in 1974, terwijl de overige reisagenten een teruggang van ca. 10% betreuren. Ook voor het komend seizoen menen wij wederom een aanzienlijke vooruitgang te kunnen boeken. Het ligt in de bedoeling, in de nabije toe komst ons sterker te gaan richten op o.m. groepsreizen, projectontwikkeling enz. Wij willen nogmaals duidelijk stellen dat de reisbemiddeling normaal door zal gaan. MINISTER DUISENBERG SPRAK VOOR DE BANKIERSVERENIGING Tijdens de jubileumbijeenkomst ter ge legenheid van het 25-jarig bestaan van de Nederlandse Bankiersvereniging zijn de ,,Postbank"-plannen van de R.P.S. en de P.C.G.D. weer ter sprake gekomen. De Reeds kort na de fusie is door de Centrale Kringvergadering, na een duchtige voorbe reiding door de Raad van Beheer en in het bijzonder door diens voorzitter, een struc tuurcommissie ingesteld. Uiteraard had deze commissie een behoorlijke aanloop tijd nodig, want de vraagstukken liepen nogal uiteen. Toen daarover de gesprekken begonnen ging men de aangeroerde vraagstukken al snel bezien vanuit de verwachtingen over een toekomstige structuur van onze coöpe ratieve bankorganisatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen. Er kwam een meer principiële visie op deze ontwik keling ter sprake. Het centrale vraagstuk was al na betrekkelijk korte tijd de ver houding tussen de Centrale Bank en de aangesloten banken, waarbij voorop stond dat de eenheid van de organisatie volle dig gehandhaafd moest blijven. Eén van de eerste vragen die daarbij opgeworpen werden was of de coöperatieve onderne mingsvorm ook in de toekomst bruikbaar zal zijn voor een bank- en kredietorgani satie. Deze vraag werd na een uitvoerige gedachtenwisseling bevestigend beant woord. Hierbij werd er door ieder lid be seft dat deze bevestigende beantwoording niet kan en niet mag inhouden dat geen wijziging op een aantal gebieden zou kun nen en mogen worden ingevoerd. In een ontwikkeling van het maatschappelijk be stel en van toenemende concurrentie zul len voor een bankorganisatie zeker wijzi gingen nodig zijn om zich te handhaven, zo mogelijk haar positie te versterken. De gevolgen van de schaalvergroting b.v. heb ik in de twee vorige hoofddirectiekolom men reeds aangestipt. Er is echter nog een aantal organisatori sche problemen dat daarin niet behandeld kon worden, zoals - en ik gebruik de op somming van de voorzitter van de Raad van Beheer in de laatste Centrale Kring vergadering - de betekenis van het lid maatschap van een plaatselijke bank; de ledenaansprakelijkheidhoe de plaatselijke bank als coöperatieve vereniging functio neert en de daaruit voortvloeiende verant woordelijkheid voor het bestuur van de plaatselijke bank; de positie van de direc teur van de plaatselijke bank en de daar mede samenhangende delegatie van be stuursbevoegdheden; het overleg binnen de organisatie over het te voeren beleid en nog een aantal van deze vraagstukken. Het is geen wonder dat een gedachtenwis seling over deze vraagstukken tot een uit wisseling van uiteenlopende meningen leidt. Diegenen die het voorrecht hebben - en dat kunnen er helaas maar weinigen zijn - om deze besprekingen bij te wonen en mee te voeren, weten dat in de in de commissie gegroeide verhoudingen bepaal de meningen zonder schroom op tafel wor den gelegd. Tegenover deze meningen worden zonder bedenkingen ook andere meningen geplaatst. Er is een open en vrije discussie tussen mannen die de be langen van onze coöperatieve kredietorga nisatie zeer sterk voor ogen hebben en die met open oor en ik zou haast zeggen met grote verdraagzaamheid aan een zeer vrije uitwisseling van meningen bijdragen. Men ziet dan ook in de steeds weer één dag nemende vergaderingen uiteenlopende meningen sterk naar elkaar toegroeien, zonder dat dat een gevolg is van het doen van concessies om tot gezamenlijke me ningen te kunnen komen. Men wil met kracht van argumenten overtuigen maar is ook bereid om door kracht van argumen ten overtuigd te worden. Ik geloof dat dit bijzonder waardevol zal blijken te zijn voor het aandragen van weldoordachte oplossingen. Ik merk zeer regelmatig dat deze zelfde vraagstukken in gedachtenwisselingen door de hele organisatie heen aan de orde worden gesteld. Ik vind dit op zich zelf verheugend. Zo worden door het hele land heen problemen op tafel gelegd die gelijk zijn aan of zeer verwant zijn aan de vraag stukken, die in de Structuurcommissie worden behandeld. Daarbij toont men zo nu en dan ongeduld over de voortgang van het werk van de Structuurcommissie. Het is echter heel wat makkelijker om pro blemen op tafel te leggen dan om ze op te lossen. Het is zelfs heel wat makkelijker om oplossingen aan te geven wanneer men bijeen is in een kring van mensen uit de zelfde regio of met dezelfde belangen en zienswijzen. De gedachtenwisseling in de Structuurcommissie moet voor de aange duide problemen oplossingen aangeven die in een maatschappelijke ontwikkeling in de komende jaren de kracht en de een heid van de organisatie moet bevorderen en die aan de andere kant bij een belang rijke meerderheid in de organisatie zowel bij bestuurderen als bij directeuren weer klank vinden. Ik begrijp het ongeduld wel want de maatschappelijke ontwikkeling gaat snel en men ziet de noodzaak van een zo spoedig mogelijk wijzigen van be paalde situaties om de kracht van de hele organisatie te versterken. Aan de andere kant zal steeds bedacht moeten worden dat een gedachtenwisseling als in de Structuurcommissie met zoveel hart voor de organisatie gevoerd, nu eenmaal veel tijd neemt, ook door de ingewikkeldheid van de naar voren gebrachte vraagstukken. Het is dan ook geen wonder dat de voor zitter van de Raad van Beheer over de voortgang van de werkzaamheden van de Structuurcommissie niet concreet kon zijn. Hij kon immers geen oplossingen van pro blemen aanduiden als de gedachtenwis seling hierover nog volop aan de gang is. Het werk vordert echter wel en er is goede hoop dat in de loop van 1975 hier veel con creter zal kunnen worden gerapporteerd. Dan zal de organisatie in al haar uitings vormen zich kunnen beraden op en uit spreken over de oplossingen die de Struc tuurcommissie voor ogen staan. Dit bete kent niet dat men nu niet onderling over de aan de orde zijnde vraagstukken van gedachten kan wisselen, maar het bete kent wel dat men dat niet geïnstitutionali seerd dient te doen. Daarmede zou men de oplossingen vertragen omdat er dan dou blures met de Structuurcommissie zouden kunnen ontstaan. A. J. Verhage.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 5