3 tegoed wordt een basisrente vergoed, met dien verstande dat voorzover het tegoed meer dan 30 van de toevertrouwde mid delen bedraagt er bovendien door de C.B. over het meerdere een toeslagrente wordt gegeven, terwijl er in geval van een credit saldo van meer dan 40 van de toever trouwde middelen bovendien een extra toe slagrente wordt verstrekt. De keerzijde van de toeslagrente, die voor „overliquide" banken geldt, is de kortings rente. Banken wier tegoed in rekening courant bij de Centrale Bank minder dan 25 van de som van de hun toevertrouw de middelen bedraagt, ontvangen over dat tegoed weliswaar de basisrente, maar over het bedrag dat ontbreekt om de genoemde 25 vol te maken wordt een kortingsren te in rekening gebracht. Twee vragen liggen hierbij voor de hand. Waarom die kortingslente? En hoe hoog moet die kortingsrente zijn? Voor het waarom moeten we voor ogen houden, dat de credit-saldi in rekening courant door alle banken te zamen worden bijeen gebracht en dienen om de liquidi teit van de organisatie, dat betekent van iedere bank afzonderlijk veilig te stellen. Een bank, die onder de minimum-grens van 25% daalt (de zgn. B-grens) doet in feite een beroep op de liquiditeiten van haar zusterbanken. Anders gezegd, zo n bank heeft een lening van die zusterbank nodig om aan de minimumeisen van de liquiditeit te voldoen. Zou deze bank ondanks haar tekortschietende eigen bijdrage aan het liquiditeitsreservoir doorgaan met het doen van uitzettingen, dan zou zij als het ware mooi weer spelen met de liquiditeitsgelden van haar zusterbanken. Dat is tegenover die laatsten niet te verdedigen en zou, extreem doorgevoerd, onze hele liquidi teitsregeling op losse schroeven kunnen zetten. Vandaar dan ook, dat aan de bank die bij de 25 norm tekort schiet over het tekort een debetrente in rekening gebracht wordt: de prijs die de bank betaalt voor de aanvulling van het tekort op haar rekening courant tot de 25% norm. Het verschil tussen de debetrente en de bovengenoem de basisrente noemen wij de kortingsrente. Over het systeem van de kortingsrente heeft - voor zover ons bekend - nooit ver schil van mening bestaan. Het is een nood zaak, die iedereen inziet. Maar nu de hoog te van die rente. Daar gaat het de heer Oudijk om, al noemt hij dit nergens met zo veel woorden. De verhoging was inderdaad niet mis, van 3 werd hij per 1 augustus op 5% gebracht en op 1 september zelfs op 7 Er waren dan ook hele zwaar wichtige argumenten voor deze stap, die ook zij het op beknopte wijze aan de ban ken zijn meegedeeld. Het belangrijkste is wel de uitzonderlijk hoge rentestand op de geldmarkt. Als het saldo van een aangesloten bank volgens de liquiditeitsregeling tekort schiet is het billijk dat deze bank voor aanvulling te haren gunste van dat tekort uit het geza menlijke liquiditeitsreservoir een debetrente betaalt, die niet te zeer afwijkt van die op de geld- en kapitaalmarkt. De verhoging van de kortingsrente laat met andere woor- In de Hoofddirectiekolom in het vorige nummer van ons maandblad besprak ik enkele gevolgen van de schaalvergroting van onze organisatie in de laatste jaren. Ik trachtte daarbij aan te geven hoe wij ten aanzien van de daar bedoelde gevol gen moeten reageren en wat dat van ons zowel mentaal als in tijd gemeten zal kos ten. Er zijn echter ook andere zaken die door de bedoelde schaalvergroting in om vang toenemen en mede daardoor een an dere belichting krijgen. Ik denk hier met name ook aan de meerderheids- en min derheidsdeelnemingen van de Centrale Bank, die bij het doorlezen van de toelich ting op de balans van de Centrale Bank in het jongste jaarverslag zeker aandacht zul len hebben getrokken. Hierbij zijn deelne mingen die bij de vroeger bestaande co- operatieve bankorganisaties zonder meer uit karakter en bedrijfsvoering voortvloei den. Ik denk hierbij aan de kredietverzeke- ringmaatschappijen en de garantiefondsen, maar ook aan de hypotheekbanken en aan de effectenkantoren. De Handelmaatschap pij Het Zuiden is ook zo n voorbeeld. Maar dan kom ik al op deelnemingen die een ander karakter hebben, zoals die in de financieringsmaatschappij en in verzeke ringmaatschappijen. Wanneer wij dan nog doorgaan, komen wij naast de natio nale en internationale deelnemingen die uit het bancaire bedrijf voortvloeien ook aan deelnemingen, zoals in „Vrij-Uit" en de Onroerend Goed Maatschappij Arn hem B.V., die zeer onlangs tot een meer derheidsdeelneming is geworden. In het vorige nummer van ons maandblad schreef ik dat het van grote betekenis is dat de Centrale Bank voor de hele orga nisatie een eigen plaats in de financiële wereld inneemt. Om dat mogelijk te ma ken kan een zeer grote organisatie als de onze niet zonder deelnemingen werken. Dat geldt voor deelnemingen zoals in de Bankgirocentrale of in London Conti nental Bankers Ltd. en Rabomerica, maar dat geldt ook voor deelneming in een fi nancieringsmaatschappij en zelfs in een onroerend goed- of in een projectontwik kelingsmaatschappij. Wij zullen ons in alle richtingen moeten oriënteren en onze be langen ook bij het beheer van liquiditeiten zo veel mogelijk moeten spreiden. Dat geldt niet alleen voor beleggingen in de geld- en kapitaalmarkt. Zeker in deze tijd van geldontwaarding zullen wij ook moe ten denken aan onroerende goederen en ontwikkelingsprojecten, nog afgezien van de belangen die de aangesloten banken daarbij kunnen hebben in hun vestigings beleid. Het kiezen van nieuwe richtingen dient met voorzichtigheid te geschieden - en dat is de leiding van de Centrale Bank zich bewust - maar toch ook met voort varendheid. Het eist naast goede voor bereiding commercieel inzicht. Dat is nu eenmaal zo omdat de eerste voorwaarde voor goed bankieren is dat de eigenschap pen als ondernemer - zoals in elk bedrijf - zo goed mogelijk dienen te worden benut. In een grote organisatie als de onze mag dat niet meer alleen gevoelsmatig gebeu ren en dient alles nauwkeurig en cijferma tig te worden voorbereid. Het nemen van beslissingen vereist daarnaast inzicht; be- sliskunst is iets anders dan besliskunde. Hetzelfde geldt voor het bankieren door de aangesloten banken. Wij zijn een organi satie van coöperatieve banken, hetgeen ons verplichtingen oplegt ten opzichte van onze leden en de behartiging van hun fi nanciële belangen. Aan de andere kant mogen wij niet vergeten dat het voor de continuïteit van onze coöperatieve bedrij ven - en dat is een belang ook van onze leden - noodzakelijk is dat wij leningen en kredieten verstrekken op een weloverwo gen basis, maar toch ook met een zeker commercieel inzicht. Dat is niet alleen het geval in het coöperatieve bankwezen maar ook bij andere coöperatieve ondernemin gen. Het rapport over „de structuur van de grote landbouwcoöperatie" zegt met deze zelfde uitgangspunten dat onder bepaalde omstandigheden tarievendifferentiatie op grond van b.v. kostenverschillen niet al leen verantwoord, maar zelfs in het belang van de leden geboden is. Datzelfde geldt voor het coöperatieve bankwezen. In iedere financiering zitten kleinere of grotere risico's. Het is tegen over de leden billijk dat met deze en met andere factoren rekening wordt gehouden bij het bepalen van de condities. Dit bete kent dat, wanneer daar redenen voor zijn, ook bij ons tarievendifferentiatie geboden is. Zonder nu te willen zeggen dat wij bij alle plaatselijke banken van vandaag op mor gen die richting dienen uit te gaan, zie ik dit toch wel als een uitstippelen van het beleid voor de toekomst. Dit betekent heel wat voor de bestuurlijke en de dagelijkse leiding van onze aangesloten coöperatieve banken. Het betekent dat men niet alleen naar zekerheden mag kijken en naar be drijfseconomische beoordeling en beoor deling van de kwaliteit van de leiding van het bedrijf, maar óók dat men de aan de fi nanciering verbonden risico's moet waar deren. Ik zeg dat zo nadrukkelijk, omdat dat inhoudt dat de besturen ten aanzien van de dagelijkse leiding in de toekomst wellicht meer zuilen moeten overlaten aan de directeuren. Dat is niet erg wanneer de besturen hun werkelijk bestuurlijke taak goed blijven vervullen. Wanneer zij dat doen kunnen zij ook afmeten of de direc teur de bekwaamheden en de karakter eigenschappen heeft om in die nieuwe denkwijze zelf in een zo nauw mogelijk overleg met het bestuur te handelen. Ik weet dat ik hiermee een moeilijk onder werp heb aangesneden, dat echter al in de nabije toekomst, eigenlijk vandaag de dag al, ons aller volle aandacht vraagt. De oorzaak van de spoed daarbij is ook dat een meer commercieel gericht beleid in de toekomst nodig zal zijn om in dezelfde mate als voorheen middelen aan te trek ken. Zonder voldoende aanwas aan toe vertrouwde middelen kunnen wij de finan ciële belangen van onze leden niet goed behartigen, waarmee de gedachtengang weer gesloten is. Daarmee blijft deze be langenbehartiging voorop staan. A. J. Verhage

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 5