32 garnalenvisserij kroniek van de visserij torvermogen per vaartuig naar voren ge bracht. Economisch zijn er daarentegen wel bezwaren tegen aan te voeren. Het vereist echter diepgaand economisch onderzoek om deze bezwaren te concretiseren. De leeftijdsopbouw van de kottervloot is gunstig, uitgaande van een economische levensduur van 15 jaar. De vangst van de kotters bestaat in hoofd zaak uit platvis, waarvan tong en schol de voornaamste vissoorten zijn. De opbrengst van de vangst is met name afhankelijk van de tongvangsten. Voor deze vissoort worden goedbetalende afzetmark ten in de Europese Gemeenschap gevon den. De laatste jaren is ook de opbrengst van schol van grote betekenis geworden. In het bijzonder gefileerde schol biedt thans goede afzetmogelijkheden. Dit is te meer van belang, omdat de tongvangsten als ge volg van overbevissing de laatste jaren da len. Beschouwt men de bedrijfsresultaten van de kotters der kleine zeevisserij, zoals deze zijn becijferd door het L.E.I. dan blijken deze tot en met 1973 in het algemeen gun stig te zijn. Daarbij dient men er rekening mee te houden, dat de L.E.I.-calculaties zijn verricht op basis van afschrijving tegen vervangingswaarde en rekening houdend met een rentevoet, die weinig onder de marktrente ligt. Voorts zijn de bedrijfsre sultaten over 1973 slechts in geringe mate beïnvloed door de gevolgen van de olie crisis en de mondiale stijging van de grondstoffenprijzen. Het blijkt dat de gemiddelde besomming, netto-overschot en inkomen per lid van de bemanning belangrijk stijgen bij toeneming van het motorvermogen. Voor maatschaps vissers die ten noorden van IJmuiden visten werd met kotters met een motorvermogen van 200 tot 300 pk in 1973 een besomming gehaald van gemiddeld 284.000 tegen 301.000 in 1972. In 1973 was er een netto overschot van 8.000 tegen 30.000 in 1972. Het deel van een volwassen opvarende be droeg zowel in 1972 als in 1973 30.000. Kotters met een motorvermogen van 300 tot 400 pk besomden in 1973 en 1972 ongeveer 335.000. Het netto-overschot bedroeg daarentegen slechts 1000 in 1973 tegen 24.000 in 1972 en het deel per lid van de bemanning in 1973 35.000 tegen ƒ33.000 in 1972. Deze kotters tot ongeveer 400 pk zou men min of meer marginale bedrijven kunnen noemen die bij economische moei lijkheden het eerst zullen uitvallen. De grootste groep kotters heeft een motor vermogen van 400 tot 600 pk. In 1973 werd met deze kotters gemiddeld 647.000 be- somd tegen 613.000 in 1972. Het netto overschot bedroeg in 1973 44.000 tegen 56.000 in 1972 en het gemiddelde inkomen van een lid der bemanning 50.000 in 1973 en 48.000 in 1972. Een eveneens grote groep kotters met een motorvermogen van 600 tot 800 pk besom- de in 1973 744.000 tegen 828.000 in 1972. Het netto-overschot was in 1973 12.000 en in 1972 107.000. Het gemiddelde inkomen per iid van de bemanning was in 1973 50.000 en in 1972 58.000. De in de laatste jaren gebouwde kotters met een motorvermogen van 800 tot 1100 pk besomden in 1973 1.003.000 tegen 1.084.000 in 1972. Het netto-overschot was in 1973 29.000 tegen 188.000 in 1972. Het inkomen per lid van de bemanning be droeg in 1973 65.000 en in 1972 70.000. De grootste kotters met een motorvermogen tot ongeveer 1500 pk besomden in 1973 1.466.000 met een netto-overschot van 155.000 en een gemiddeld inkomen per lid van de bemanning van 79.000. De kotters in het zuiden van het land be haalden overeenkomstige bedrijfsresulta ten. Daarentegen werden met een kleine groep kotters en oude trawlloggers, waar mede werd gevist met een bemanning op arbeidsovereenkomst, ongunstige bedrijfs resultaten behaald. Overziet men het geheel der bedrijfsresul taten dan kan men concluderen, dat deze in het algemeen gunstig zijn geweest. Daar uit is dan ook de nieuwbouw van moderne kotters met een toenemend motorvermogen te verklaren. De garnalenvisserij wordt met kleine kot ters uitgeoefend in de zuidelijke zeegaten, op de Waddenzee en langs de kust. Garna- lenvissers zijn in het algemeen dagvissers. De laatste jaren werden er met enkele gro tere kotters meerdaagse reizen gemaakt naar de Syltgronden in de Duitse Bocht, waarmede goede resultaten werden be reikt. Als tak van visserij is het een ietwat mar ginaal bedrijf. Jonge vissers zullen dan ook de neiging hebben, indien mogelijk, over te schakelen op de lucratieve kleine zee visserij op tong en schol. Het aantal vaar tuigen, waarmee de garnalenvisserij wordt uitgeoefend, is dan ook aanzienlijk ge daald: van 230 schepen in 1967 tot 131 in 1972 en 143 in 1973. Daarenboven is er nog een aantal kotters, waarmede slechts inci denteel aan de garnalenvisserij wordt deel genomen. Ook in de garnalenvisserij werd het motor vermogen opgevoerd en wel van gemiddeld 128 pk in 1967 tot 160 pk in 1973. De leeftijdsopbouw van de garnalenvissers- vloot is minder gunstig. Gaat men uit van een economische levensduur van 20 jaar dan blijkt bijna twee derde van de vloot ou der dan 20 jaar. De vangst wordt aan boord gekookt en ge peld of ongepeld in hoofdzaak geëxpor teerd. Vroeger was de garnalenvisserij geconcen treerd in havens, gelegen aan de Zeeuwse en Zuidhollandse zeegaten. Thans is de garnalenvisserij geconcentreerd in plaat sen langs de Waddenzee, waarvan Den Oever op Wieringen een der belangrijkste aanvoerplaatsen is. De garnalenvissers van Breskens besom den in 1973 gemiddeld 168.000 tegen 136.000 in 1972. Het netto-overschot was ƒ8.000 in 1973. In 1972 werd vrijwel geen netto-overschot behaald. Het gemiddelde inkomen van een opvarende bedroeg in 1973 21.000 tegen 18.000 in 1972. De garnalenvissers van Arnemuiden be reikten in 1973 een besomming van 222.000 tegen 147.000 in 1972. Het netto overschot was in 1973 ƒ52.000 en 14.000 in 1972. Het gemiddelde inkomen per op varende in 1973 26.000 tegen 17.000 in 1972. De beste resultaten behaalden de garnalen vissers van Wieringen. Zij besomden in 1973 190.000 per vaartuig tegen 179.000 in 1972. Hun netto-overschot bedroeg in 1973 7.000 en in 1972 ƒ3.000. Het inko-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 34