wob wob wob 4 komst kunnen rekenen op een gemiddeld lagere groeivoet van het reële nationale inkomen dan de 5% per jaar die is gerea liseerd in de periode 1950-1973. Mis schien dat de trend op 3 zal komen te liggen, doch even goed kan een percen tage van 2 resulteren. SPAREN EN INFLATIE Met als thema „de spaarder tegenover de inflatie" werd onlangs te Straatsburg door onze coöperatieve zusterorganisatie in El- zas-Lotharingen de Banque Fédérative du Crédit Mutuel een studiebijeenkomst geor ganiseerd, waaraan door personen uit di verse westeuropese landen - waaronder twee mensen van onze organisatie - werd deelgenomen. Dat het beslist geen pretentieloze aange legenheid betrof moge wellicht mede blij ken uit de aanwezigheid en actieve deel name van personen met een wereldfaam als Pierre-Paul Schweitzer, de voormalige directeur-generaal van het I.M.F. en Ray- mond Barre, oud vice-voorzitter van de E.E.G.-Commissie. Centraal tijdens de twee dagen durende bij eenkomst stond de vraag op welke wijze de spaarder in het licht van de inflatie de beste bescherming kan worden geboden. In prak tisch alle landen immers heeft de inflatie een situatie doen ontstaan, waarin de spaar- rente onvoldoende compensatie biedt voor de geldontwaarding, laat staan dat in reële zin - na aftrek van het inflatiepercentage - nog sprake is van een rentevergoeding. Wanneer één punt praktisch unaniem in stemming vond, dan is het wel de opvatting dat de beste bescherming voor de spaarder tegen de geldontwaarding is gelegen in een succesvolle bestrijding van de inflatie zelf. Maatregelen dienen primair te zijn gericht op een bescherming van de spaarder vóór de inflatie en pas daarna op een bescher ming in de inflatie. Een bestrijding van symptomen dreigt in enkele gevallen de kwaal alleen maar te verergeren. Dit werd door diverse sprekers met name het geval geacht bij een automatische aanpassing van spaartegoeden aan de stijging van een prijsindexcijfer. Als argumenten tegen in dexering werden verder genoemd de ogen schijnlijke capitulatie voor de inflatie en de onbeheersbaarheid in het eindeffect. Voor zover momenteel nog het vertrouwen bestaat, dat de inflatie althans enigszins binnen de perken kan worden gehouden, zal, aldus enkele woordvoerders, dit ver trouwen en daarmee de aandrang om tegen maatregelen te nemen volledig verdwijnen, wanneer een indexering van alle nominale verhoudingen wordt toegepast. Ofschoon hiermee het laatste woord over indexering nog wel niet gesproken zal zijn, was vooral de opvatting overheersend dat gegeven de huidige inflatie de beste be scherming voor de spaarder is gelegen in een voldoende concurrentie tussen de di verse spaarinstellingen in combinatie met een krapgeldpolitiek van de monetaire auto riteiten. Dit dwingt op een meer conven tionele maar betere manier dan via indexe ring tot een zo hoog mogelijke aanpassing van de spaarrente. Daarnaast zal de overheid zowel ter be scherming van de spaarder als met het oog op de handhaving van voldoende particu liere besparingen via fiscale begunstiging en/of spaarpremies compenserend en sti mulerend moeten optreden. In vergelijking met diverse andere landen loopt Nederland in dit opzicht zeker niet voorop. JUDAS NEE, SALOMO JA! Bij de rondvraag op de Algemene Verga dering is door een afgevaardigde art. 13 sub m van de statuten van de Centrale Bank ter sprake gebracht. Die afgevaar digde vond dat maar een heel ongelukkige regeling. Hij gaf zijn betoog zelfs enige kruidige scherpte door er het ongeluksge tal 13 bij te halen en over een Judas-bepa- ling te spreken. Omdat we zo gauw vergeten, hebben we de voorgeschiedenis van deze bepaling eens nagegaan. Zij is niet uit de lucht komen vallen en de commissie van 18, die met het oog op de fusie de nieuwe organi satiestructuur moest voorbereiden, heeft er heel wat over gedelibereerd. De aan leiding was art. 3 van het huishoudelijk reglement van de toenmalige Eindhovense Centrale Bank. Volgens dat artikel was elke boerenleenbank gehouden haar werkge bied te wijzigen, indien en zoals de Cen trale Bank, na overleg met de boerenleen banken, die bij de wijzigingen zijn betrok ken, dit wenst. Moest deze bepaling over genomen worden? De Utrechtse organisa tie kende haar niet en daar was men er nogal huiverig voor. Toch werd door iedereen wel ingezien, dat een regeling van eventuele conflicten rond werkgebieden niet gemist kan worden. De commissie van 18 dacht met name aan de situaties die na de fusie in zgn. gemengde gebieden zouden kunnen ontstaan, waar door werkgebieden elkaar zouden kunnen gaan overlappen. Met grote zorgvuldigheid beeft zij daarom gezocht naar een even wichtige regeling van geschillen over werkgebieden, die - zoals de in oktober 1972 verschenen toelichting op de concept statuten zegt - „in de dagelijkse omgang van de banken met elkaar kunnen ont staan." Art. 13 sub m is het resultaat geweest. Geen Judas-artikel, maar een echt Salo- mo's-artikel! Als er één artikel is, dat de aard van de onderlinge verhoudingen in onze organisatie weerspiegelt, dan is het dit wel! Men leze de toelichting van okto ber 1972 nog maar eens na, om de geest achter de juridische formulering te proe ven! Als er een meningsverschil tussen twee of meer banken over het werkgebied rijst, moeten deze in de eerste plaats zelf in goed onderling overleg een oplossing trachten te vinden. Lukt dit niet, dan zal het bestuur van de Kring, waartoe de be trokken banken behoren, zich voor een op lossing inspannen. Als het Kringbestuur er niet in slaagt de partijen tot elkaar te brengen kan het geval zich voordoen, dat de ontwikkelingen in de onderlinge verhou dingen zo n ernstige wending nemen, dat het Kringbestuur wel moet concluderen dat de harmonie verstoord is. Pas dan, als er volgens het Kringbestuur van verstoor de harmonie sprake is - en neem maar aan dat dit altijd een grondige verstoring zal zijn! - is de Raad van Beheer van de Centrale Bank bevoegd in het geschil te beslissen. Een beslissing, die alleen na overleg met de betrokken banken geno men mag worden. Een beslissing, waarte gen als extra garantie voor het evenwich tig afwegen van de belangen; ten slotte nog beroep open staat bij de Raad van Toe zicht van de Centrale Bank. Het is alsof art. 13 sub m op eieren loopt, zó voorzichtig gaat het te werk. Terecht, want de tegenstellingen rond een werkge bied zouden scherp kunnen zijn en de ge moederen zouden aan weerszijden van de grens hoog kunnen oplopen. Juist dan moet er echter een uitweg zijn. Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, kan niet bestaan. Die uitweg biedt, als het dan be slist nodig is, art. 13 sub m. Gelukkig is de bepaling tot nu toe nog nooit toegepast. Geen van de „salomo's" - kringbestuur, Raad van Beheer en Raad van Toezicht - zal er ook naar verlangen het te moeten toepassen. Zij weten te goed om hoe gevoelige kwesties het zou kunnen gaan en zullen eerst alle andere middelen beproeven alvorens naar art. 13 te grijpen. Maar als het niet anders kan, is het hun taak om met wijs beleid op grond van de bepaling te handelen. Immers, de onderlinge verhouding tussen banken aan gesloten bij en samenwerkend in een zelf de organisatie mag niet blijvend verstoord worden. Dat is het punt waar het in art. 13 sub m over gaat. Wie durft te zeggen, dat hij een betere oplossing weet? De oplossing van art. 13 sub m houden we als coöperatieve organisatie niet bij de hand, maar rustig achter de hand. We ho pen haar nooit te gebruiken, omdat we op lokaal of kring-niveau graag zelf onze pro blemen oplossen. Dat is niet altijd gemak kelijk; onderling vertrouwen en goed over leg over deze kwesties vergen veel van de betrokkenen. En toch, hoeveel voldoening geeft het als dat „ten slotte" lukt! En als nu onverhoopt toch ooit eens in een bepaald geval art. 13 sub m onvermij delijk is? Dan ontbreekt de voldoening vermoedelijk bij allen die er mee te maken hebben, maar zelfs dan zal iedere belang hebbende toch weten: ik heb het volle pond aan aandacht voor mijn argumenten gekregen. DE WERELDBANK SPREEKT OP COOPERATIEBIJEENKOMST IN LONDEN „In een tijd van inflatie is het verkeerd om lage rentetarieven te wensen. Men zegt wel, dat bij een hoge inflatie de mensen de hoge rentetarieven niet kunnen betalen,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 6