(wat ons bezighoudt) wob 2 MINISTER MAAKT GOEDE BEURT Minister Van der Stee heeft op onze Alge mene Vergadering in zijn rede over de fi nanciering van de landbouw met nadruk de noodzaak van vermogensvorming door de agrarische ondernemers naar voren ge bracht. Het deed ons goed te horen, dat de minister het eigen vermogen de hoek steen noemde, waarop het beleid moet zijn gericht. Wij hoeven hier nauwelijks aan toe te voegen dat het ook de hoeksteen is voor de agrarische financiering door onze banken. De minister was ervan doordrongen, dat vermogensvorming in het agrarische be drijfsleven een moeilijke zaak is. De be hoefte aan risicodragend vermogen wordt steeds groter doordat de investeringen per bedrijf sterk toenemen. Daartegenover staat, dat in die behoefte praktisch alleen voorzien kan worden door het eigen ver mogen van de ondernemer of van zijn naaste familieleden. Een voorziening, die als ernstig bezwaar heeft, dat zij periodiek door generatiewisseling dreigt te worden onderbroken, omdat de bedrijfsopvolger gehouden is het geërfde vermogen te de len met zijn mede-erfgenamen. De minis ter vroeg zich daarom af, of er met het oog op het aantrekken van risicodragend ver mogen ook niet andere dan de thans ge bruikelijke ondernemingsvormen in de land bouw toegepast kunnen worden. Veel ver wachting had hij daarvan niet, al zag hij in de Besloten Vennootschap wel mogelijk heden liggen in het kader van bedrijfsover- dracht of van intensieve onderlinge samen werking tussen ondernemers. De situatie is zodanig, aldus concludeerde de bewindsman, dat eigen vermogensvor ming in het agrarische bedrijfsleven on ontbeerlijk is, en dat het inkomen van de ondernemers een onmisbare bron is voor de financiering van de instandhouding en verdere ontwikkeling van het bedrijf op langere termijn. Op dit punt van de rede bleek duidelijk, dat de heer Van der Stee zijn vroegere functie van Staatssecretaris van financiën, speciaal belast met fiscale aangelegenhe den nog niet vergeten is. Hij memoreerde de mogelijkheid tot vorming van een be lastingvrije oudedagsreserve ook in de landbouw. Op die reserve blijft echter een fiscale claim rusten, die betaald moet worden bij overdracht van het bedrijf of bij overlijden van de ondernemer. De mi nister was hier kennelijk niet helemaal ge lukkig mee, want, zo zei hij, op zulke mo menten is de continuïteit van een bedrijf toch al wankel. Het zou daarom wellicht beter zijn, dat een directe - zij het wat langere - aftrek van de winst zou worden toegestaan, zonder dat er achteraf nog eens een fiscale afrekening plaats hoeft te vinden. Ook op een ander punt deed de minister een o.i. zeer positieve suggestie. Omdat het eigen vermogen in de landbouw een bijzondere functie als financieringsbron moet vervullen, opperde hij vragenderwijs de gedachte, of het bedrijfsvermogen van de ondernemer voor de vermogensbelas ting niet anders behandeld moet worden dan de overige vermogensbestanddelen. De heer Van der Stee heeft niet gedetail leerd aangegeven wat deze suggesties in concreto precies zouden moeten inhouden. Wij zijn echter zeer verheugd, dat hij het belang der eigen vermogensvorming zo dui delijk onderstreept heeft en vooral dat hij openlijk twee te overwegen mogelijkheden noemde die de vermogensvorming fiscaal wat gemakkelijker zouden kunnen maken. Wij hopen, dat deze minister, die op beide terreinen met kennis van zaken kan spre ken, erin zal slagen om met vermijding van fiscale voorkeursbehandeling te be reiken, dat de fiscale wetgeving ons agra rische bedrijfsleven niet belemmert, maar het de ontplooiingsmogelijkheden geeft, die zijn structuur noodzakelijk maakt. Wij menen, dat na deze rede onze boeren en tuinders met veel belangstelling en ook met een zekere verwachting tegemoet zien, wat de minister hun op dit terrein in de toekomst zal meedelen. VERSCHILLENDE WEGEN De spaarbanken, verenigd in de Nederland se Spaarbankbond worstelen al geruime tijd met hun structuur. Vorig jaar is dat naar buiten getreden toen er sprake van was om eventueel te komen tot een fusie met de Rijkspostspaarbank en misschien ook met de Postcheque- en Girodienst. In juni van dit jaar kwam het structuurpro bleem weer in de openbaarheid door wat er gepubliceerd werd over de positie van de Bank der Bondsspaarbanken. In deze bank participeren de Nederlandse Spaar bankbond, de Bank Mees Hope en de Westdeutsche Landesbank und Giro Cen trale voor respectievelijk 55, 40 en 5 °/o. Organisatorisch bezien is er een wezenlijk verschil tussen de bondsspaarbanken en de rabobanken. Overeenkomst is er in zo verre, dat de 110 bondsspaarbanken net als onze banken stuk voor stuk zelfstandige banken zijn, maar de rabobankenorganisa- tie heeft altijd een complement gehad, dat de Bondsspaarbanken nu al meer blijken te missen. Immers, wij hebben dadelijk bij het ontstaan van onze banken in het eind van de vorige eeuw een Centrale Bank op gericht, waardoor er van de aanvang af eenheid in onze structuur kwam. In die Cen trale Bank beschikt onze organisatie niet alleen over een centraal dienstverlenings apparaat, maar ook over een centraal bank- apparaat, dat op allerlei wijze de banken van nut kan zijn en dat vooral - om niet meer te noemen - de sleutelrol vervult bij de liquiditeitsbewaking van de hele orga nisatie. De Bondsspaarbanken zijn een andere weg gegaan. Er is wel een Bond, maar deze heeft anders dan onze Centrale Bank noch de bevoegdheid noch de middelen om coördinerend op te treden of het banktech- nisch beleid te beïnvloeden. Daar echter door de bondsspaarbanken meer en meer de behoefte werd gevoeld hun bancaire mogelijkheden te vergroten, is in 1971 de bovengenoemde Bank der Bondsspaarban ken opgericht. Men wenste over een eigen handelsbank te beschikken om daarvan voor het eigen actieve en passieve bedrijf profijt te hebben. In 1973 is echter geble ken, dat structureel de band tussen deze Bank en de Bondsspaarbanken toch te los is opgezet. Ook wordt al meer als een be zwaar gezien, dat de bondsspaarbanken niet als een echt samenhangende groep kunnen optreden. Anders dan in deze orga nisatie, waar onze liquiditeitsregeling mee brengt, dat door de aangesloten banken een deel van hun gelden bij de Centrale Bank moeten worden aangehouden, is er die verplichting niet voor de Bondsspaar banken ten opzichte van hun Bank. Omdat vorig jaar de middelenaanvoer van de zijde van de Bondsspaarbanken sterk is terug gelopen, moest thans de Bank der Bonds spaarbanken constateren dat haar rentabi liteit in de verdrukking is gekomen. In onze eigen rabobanken-kring is natuur lijk wel eens gerammeld aan onze structu rele bouw. Wij zijn er eigenlijk voortdurend mee bezig, denk aan de huidige structuur commissie. In wezen is dat echter allemaal werk, dat ten doel heeft om ons structurele gebouw telkens te verbeteren en zoveel mo gelijk te vervolmaken. Het gebouw zelf staat er echter al drie kwart eeuw en we hebben het zelfs zo modern kunnen houden, dat we er voor nu en voor de voorspelbare toe komst best mee uit de voeten komen. De problemen, waar de bondsspaarbanken nu voor staan, mogen ons er zo nodig nog eens de ogen voor openen hoezeer wij de eigensoortige eenheid van aangesloten banken en de Centrale Bank naar waarde moeten schatten. Te meer vervult ons dan een diep respect voor de visie van hen die onze organisatie eertijds hebben opgericht en opgebouwd. Zij hebben dadelijk gezien, dat er niet alleen binnen de plaatselijke bank samenwerking moest zijn, doch dat er ook door een gezamenlijke Centrale Bank samenwerking tussen al die banken moest komen. Een rijke, wijze gedachte; omdat we er aan gewend zijn, zijn we er misschien door verwend en beseffen we de waarde er van soms te weinig!

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 4