34 de plaatselijke banken middelen uitzettingen toeristenindustrie regionale kassen de Oostenrijkse raiffeisenorganisatie rijkse coöperaties kwamen tot een hechte samenwerking, in de vorm van een „AII- gemein Verband". De Raiffeisengeldorganisatie raakte in deze periode op een intensieve wijze betrokken bij de financiering van de wederopbouw van de Oostenrijkse economie en het Oos tenrijkse geldwezen. Hierbij speelde de Genossenschaftliche Zentralbank A.G. een bijzonder belangrijke rol. Zij werd de betalingsinstelling van het gehele coöperatieve kredietwezen. Voor de plaatselijke banken betekende de geldsa- nering en de economische opleving na 1952 een sterke toename van de spaartegoeden. Op organisatorisch terrein vond een duide lijke versterking van het Allgemeine Ver band plaats. De overkoepelende organisatie werd in 1960 omgedoopt in Oesterreichi- sche Raiffeisenverband. In deze overkoepelende organisatie wor den de belangen behartigd van de Raiffei- senkassen, de sterk op export gerichte Wa- renzentrale (W.V.), coöperatieve zuivel industrie, coöperatieve vee- en vleessec tor, coöperatieve fruitsector en de houtver werkende coöperaties. De genoemde sectoren tellen in totaal bijna 1,7 miljoen individuele leden. Hierbij zijn ca. 1 miljoen leden aangesloten bij de 1.476 Raiffeisenkassen. Het is de structuur van deze plaatselijke Raiffeisenkassen, die on derstaand onder de loep wordt genomen. De Raiffeisengeldorganisatie in Oostenrijk is opgebouwd uit drie trappen. Op plaatse lijk niveau zijn er Raiffeisenkassen werk zaam, die per land (provincie) weer worden overkoepeld door een centrale kas, terwijl deze centrale kassen op provinciaal niveau weer overkoepeld worden door de eerder genoemde centrale bank in Wenen. Om met de plaatselijke banken te begin- hen, deze vormen het brede draagvlak van de organisatie. Vanzelfsprekend zijn de in dividuele banken verschillend van karak ter. Er zijn bijzonder grote banken bij, die een volledig assortiment van bankdiensten kunnen aanbieden, er zijn banken die zich nog in het overgangsstadium bevinden en slechts één of meer dagen per week ge opend zijn. Ook in Oostenrijk heeft zich in de afgelo pen decennia een sterke concentratie voor gedaan. Dit kan men afmeten aan de groot te van het balanstotaal. Zo waren er in 1960 nog 455 kassen met een ingelegd bedrag van minder dan 1 miljoen schilling, terwijl er in 1970 nog maar 42 waren van dusdanig bescheiden omvang. Het aantal banken met een bedrag aan toevertrouwde middelen van meer dan 20 miljoen schilling steeg van 31 naar 458. Iedere plaatselijke bank trekt middelen aan en zet haar middelen uit binnen het statu tair omschreven werkgebied. De meeste kassen zijn gesticht op basis van onbeperk te aansprakelijkheid van de leden. Enkele jaren geleden waren er slechts 73 kassen met een beperkte aansprakelijkheid. leder lid is verplicht al naar gelang de om vang van de opgenomen leningen en kre dieten, aandelen te nemen van de plaatse lijke kas. Hierop vindt in het algemeen geen uitkering plaats. Bedrijfsoverschotten worden in het alge meen aan de reserves toegevoegd. Een actief acquisitiebeleid heeft geleid tot een voortdurende groei van de toevertrouw de middelen. In 1962 beliep het aan de plaatselijke banken toevertrouwde bedrag ruim 9,6 miljard schilling, per eind 1972 was dat 45,4 miljard schilling. Dit betekende een gemiddelde jaarlijkse groei van 16,7 Terwijl het marktaandeel in de jaren 1962- 1965 gemiddeld 14,7 beliep, was dit in de jaren 1969-1972 gestegen tot 18,2 Het aan de banken per eind 1973 toever trouwde tegoed van 49,4 miljard schilling bestond voor ruim 54 uit direct opvraag bare spaargelden, voor 30 uit termijn spaargelden, 14 rekening-courant-tegoe den en voor 2 uit termijngelden. Voor een verdeling van de kredieten moe ten we terug naar de situatie per eind 1972. Van het uitstaande bedrag ter grootte van ruim 42 miljard schilling, stond het grootste deel, te weten 31,6 uit in de landbouw (inclusief bosbouw). De nijverheid was kre dietnemer nummer 2 met een aandeel van 16,3 in de handelssector stond 7,8 uit, in het vreemdelingenverkeer 7,7 en in de industrie stond eveneens 7,7 uit, ter wijl 15 aan particuliere personen was verstrekt. In een land als Oostenrijk is de toeristen industrie een uitermate belangrijke zaak, vandaar dat een niet onbelangrijk deel van de kredietverlening zich richt op deze sec tor. Vanzelfsprekend varieert het belang van het vreemdelingenverkeer per provin cie. In Tirol bijvoorbeeld wordt circa 50 van de kredieten gegeven ter financiering van objecten in de vreemdelingenverkeers- industrie, w.o. hotels, pensions, bergbanen etc. Looptijden in deze sector bepalen zich veelal tot 10 a 15 jaar. Vanzelfsprekend brengt het toerisme veel deviezenverkeer met zich mee. Een enkel getal kan hiervan een indicatie geven. In 1971 werd bij 1.200 Raiffeisenkassen voor 9,5 miljard schilling aan valuta aangebo den. Gesteld kan worden dat in Oostenrijk circa 30 van alle valuta-ontvangsten via Raiffeisenkassen wordt ontwikkeld. Terugkerend tot de Raiffeisenkassen als kredietgevers dient vermeld te worden, dat het aandeel in de totale Oostenrijkse kre dietmarkt aan het begin van de zeventiger jaren ruim 16,5 beliep. Voor wat betreft de omvang van de kredie ten kan worden vermeld dat 75 van het aantal uitstaande kredieten betrekking had op bedragen van minder dan 50.000 schil ling. Naar looptijd gerangschikt namen kredie ten met een looptijd variërend van 1 tot 5 jaar een overheersende plaats in. Dit wa ren medio 1973 58 van de kredieten be trekking hebbende op 39 van het totale bedrag. Daarnaast was 25 uitgezet op termijnen korter dan 1 jaar. Per provincie is er een instelling van de tweede graad oftewel een regionale kas werkzaam. Hieronder zijn er 4 centrale Raiffeisenkassen en 5 bankafdelingen van Raiffeisen-Verbande. Deze centrales verzorgen het gemeen schappelijk liquiditeitenbeheer en het be talingsverkeer per provincie. Bovendien nemen deze centrales bepaalde functies van de plaatselijke banken over, die deze zelf niet kunnen verrichten. Hier geldt het subsidiariteitsprincipe. De instellingen van de tweede graad vervullen derhalve een overkoepelende en complementaire functie. Middelen die door de ene Raiffeisenkas niet gebruikt worden, worden via de cen trale kas elders in de provincie benut. Liquiditeitsreserves worden tegen rentever goeding bij de centrales gedeponeerd, evenals alle andere overschotten aan toe vertrouwde gelden. Deze centrales zijn daardoor, en door een beroep op de geld en kapitaalmarkt, in staat kredieten te ver lenen aan andere aangesloten banken of liquiditeitsproblemen van deze banken te verhelpen. Vooral bij de financiële onder steuning van jonge expansieve Raiffeisen kassen spelen de centrales een belangrijke rol. De regionale kassen zorgen ook voor ge meenschappelijke publiciteit, voor oplei ding, voor een centraal effectenbedrijf, voor het verrichten van kapitaal- en geldmarkt transacties en het verzorgen van buiten lands betalingsverkeer. Leden van de centrales zijn niet alleen de plaatselijke banken, maar ook andere coö peratieve verenigingen en overkoepelende coöperatieve organisaties. Voor de coöpe ratieve organisaties treden de centrales als kassier en bankier op. De centrales spelen derhalve een belang rijke rol bij de financiering van het coöpe ratieve bedrijfsleven. Gezien de aard van de toevertrouwde middelen, welke in hoofd zaak bestaan uit spaargelden, worden de mogelijkheden tot het geven van langlo pende investeringskredieten beperkt. De introductie van Raiffeisenleningen op de kapitaalmarkt heeft dit doen veranderen. De betekenis van de regionale centrales kan ten dele worden afgelezen uit de om vang van de uitstaande kredieten. Deze was per 31-12-1973 als volgt: Uitstaande kredieten in miljoen schilling Raiffeisenkassen31.500 Raiffeisen Zentralkassen 7.981 Genossenschaftliche Zentralbank A.G5.504 Raiffeisen Finanzierung A.G. 676

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 36