33
het ontstaan
uitbouw
na 1945
Om de wortels van het huidige coöperatie
wezen in Oostenrijk te vinden moet men te
ruggaan tot de tweede helft van de vorige
eeuw. Plaats van handeling is het platteland
met sterk gesloten dorpsgemeenschappen,
die nog niet beïnvloed werden door de
sedert het eind van de 18e eeuw langzaam
in beweging gekomen industrialisatie.
Sedert het eind van de 18e eeuw waren de
boeren niet langer meer horigen. Het duur
de tot het revolutiejaar 1848 eer zij zich
echter konden bevrijden van de groot
grondbezitters, hetgeen voor de boeren
overigens een aanzienlijke financiële ader
lating betekende.
De kleine landbouw- en handwerkbedrijven
waren echter helemaal niet ingesteld op
het produceren voor de vrije markt, ook
waren zij dikwijls niet in staat het risico
van de wisselende oogstopbrengsten op te
vangen.
De voor de herstructurering van landbouw
bedrijven noodzakelijke financieringsmid
delen ontbraken echter. Het bestaande
bankapparaat, dat grotendeels in het mid
den van de 19e eeuw ontstaan was, en dat
door de beurskrach van 1873 in aanzien
lijke moeilijkheden was gekomen, was niet
in staat de financieringsbehoefte van de
landbouw te voorzien.
Handelsbanken concentreerden zich voor
namelijk op de financiering van de industrie,
welke juist in opkomst was, terwijl de spaar
banken de verkregen middelen vooral in
overheidspapier belegden en slechts voor
bescheiden bedragen hypotheken mochten
verstrekken.
Voor het kleine en middelgrote bedrijf in de
landbouw, de handel en de nijverheid
bracht het ontbreken van adequate finan
cieringsmogelijkheden grote problemen
met zich mee. Hierdoor bleef de noodza
kelijke aanpassing aan de eisen van de
zich snel ontwikkelende economie moei
lijk.
Aangezien een aangepaste kredietvoorzie
ning ontbrak, moest veelal in de behoefte
aan investerings- en bedrijfskapitaal voor
zien worden door het opnemen van onder-
landse leningen, dikwijls tegen renteper
centages variërend tussen 30 en 50
Een snelle verslechtering van de solvabili
teit ging gepaard met een toenemende af
hankelijkheid van kredietgevers. Het aantal
faillissementen nam sterk toe. Zo vonden
in de periode 1868-1882 in de landbouw
110.000 faillissementen plaats.
Het eerder genoemde ontbreken van aan
gepaste financieringsmogelijkheden leidde
ertoe dat men kwam tot het oprichten van
kredietcoöperaties, die door samenbunde
ling van krachten een dam opwierpen tegen
de woekerpraktijken. Geboortegrond van de
Oostenrijkse Raiffe senbanken werd Neder-
oostenrijk.
Op de landdag van 26 november 1885 werd,
door de afgevaardigde dr. Joseph Ritter
van Mitscha, voorgesteld een commissie te
benoemen ter bestudering van de Raiffei-
sencoöperaties in Duitsland.
Dat men er geen gras over liet groeien blijkt
uit het feit dat eind 1886 de eerste Raiffei-
senbank in Mülldorf werd gesticht.
Kort daarna nam dezelfde landdag het plan
aan ter ondersteuning van de stichting van
Raiffeisenkasse.
Meer en meer plaatselijke kassen werden
gesticht, alsmede controlebureaus. Ook
het ministerie van landbouw was bijzon
der geïnteresseerd bij de ontwikkeling van
Raiffeisenkassen en sedert 1899 wordt in
het staatsbudget een afzonderlijke krediet-
post ter bevordering van agrarische coöpe
raties opgenomen.
Na 1886 werden in een vrij hoog tempo
Raiffeisenkassen gesticht. In tien jaar tijd
waren dat er meer dan 600.
Reeds in een vroeg stadium werd de nood
zaak tot het stichten van centrale banken
onderkend. Voor de eeuwwisseling werden
de eerste centrales op Landernniveau ge
sticht.
In andere Jander" bleef deze functie een
onderdeel van de Raiffeisenverbande.
Rond de eeuwwisseling bevonden zich in
het Oostenrijkse gedeelte van de monar
chie ruim 2.900 Raiffeisenkassen. Zij waren
reeds in de tachtiger jaren gezamenlijk ge
organiseerd in een overkoepelende vere
niging van Raiffeisenkassen, evenals de
Schulze-Delitzkassen, die ook na 1851 in
opkomst waren.
Gedurende het laatste decennium van de
vorige eeuw werden ook pogingen onder
nomen om in Nederoostenrijk aan- en ver
koopcoöperaties volgens de principes van
Raiffeisen te stichten, echter met wisselend
succes. Gezien de minder gunstige erva
ringen, ging men hier en daar er toe over
de Raiffeisenkassen in te zetten voor het
landbouwcoöperatieve bedrijf.
Hierdoor ontstond het type van de gemeng
de kassen.
De ontwikkeling van de Oostenrijkse co-
operaties stond in de periode 1900-1914 in
het teken van de algemene opleving. De uit
1903 daterende wet, welke controle op de
coöperaties voorschreef, heeft het vertrou
wen van de bevolking in de coöperaties
verstevigd. De kredietcoöperaties werden
in deze opleving meegezogen.
Dat het Oostenrijkse coöperatiewezen in de
periode voor de Eerste Wereldoorlog een
grote opbloei meemaakte blijkt onder meer
uit het aantal geregistreerde coöperaties.
Dat waren er maar liefst 19.091, waarvan
ruim 12.000 kredietcoöperaties, die zich be
vonden in het Oostenrijkse gedeelte van de
Donaumonarchie.
Van dit geheel was ruim 68 °/o opgezet vol
gens de beginselen van Raiffeisen. Terwijl
de Raiffeisenkassen zich in het bijzonder
richtten op landbouwfinanciering kwam het
accent bij de Schulze-Delitzkassen steeds
meer te liggen op de financiering van han
del en nijverheid.
De Eerste Wereldoorlog bracht aan de Raif
feisenkassen grote verliezen toe. Na de op
deling van de Donaumonarchie werd een
hergroepering van het Oostenrijkse coöpe-
Het oude Innsbruck.
ratieve leven en ook van het coöperatieve
bankwezen noodzakelijk.
Het duurde echter nog tot 1927 voordat één
overkoepelende centrale bank, de Girozen-
trale der Oesterreichischen Genossen-
schaften, gesticht werd. Aandeelhouders
van deze nieuwe centrale bank waren de
overkoepelende organisaties van Raiffei
sen- en Schulze-Delitzkassen, de centrale
banken van deze kredietcoöperaties als
mede de Algemeine Oesterreichische Bo-
denkreditanstalt.
Na de Anschluss werd de centrale bank,
welke werd omgedoopt in de Genossen-
schaftliche Zentralbank Wien A G., ingelijfd
bij de Duitse Zentralgenossenschaftsbank
in Berlijn.
Na de Tweede Wereldoorlog begon een
nieuwe opbouwfase, waarbij alle Oosten-