energieprijzen en glastuinbouw 23 ir. c. j. m. van valkengoed agrarische kroniek voorstellen van de Europese Commissie grote investeringen en financiële positie Van een energiecrisis is al sinds enige maanden geen sprake meer; van verschil lende kanten wordt zelfs de vraag gesteld of wel ooit sprake is geweest van een energiecrisis. Vast staat intussen wel, dat de gevolgen met name voor de glastuinbouw verre gaand zijn. De gevreesde problemen rond om de olievoorziening zijn in zijn geheel van de baan, doch de prijsverhogingen zijn van meer blijvende aard. Het effect daarvan op de rentabiliteit van de glas tuinbouw mag niet worden onderschat. Volgens berekeningen van de Europese Commissie zijn de produktiekosten van de glastuinbouw in de E.E.G.-landen sinds de energiecrisis gemiddeld met circa 20% gestegen. Dit geldt in versterkte mate voor bedrijven, waar olie als brandstof wordt gebruikt. Uit berekeningen van het L.E.I. blijkt bijvoorbeeld, dat dit voor een olie- gestookt bloementeeltbedrijf neerkomt op een meerkosten aan brandstof van ruim 2,-/m2. Opvallend hierbij is overigens wel, dat de sterk gestegen energieprijzen geen beperking van het energieverbruik tot gevolg hebben gehad. Bij een zodanig sterke prijsverhoging ligt een beperking van het verbruik in de lijn der verwach tingen. Uit verschillende opbrengstgege- vens blijkt echter, dat in het afgelopen jaar de volume-opbrengsten per m2 be slist niet lager zijn geweest dan in voor gaande jaren. De tuinders gaan er kenne lijk van uit, dat een hoge opbrengst het beste eindresultaat oplevert. Mede ten gevolge van deze hoge op brengsten is de prijsontwikkeling minder gunstig dan in het voorgaande jaar. Veel bloementelers hebben in de afgelopen ja ren zodanig goede resultaten behaald, dat zij een stootje kunnen hebben. Bij een langer voortduren van deze situatie van stijgende kosten en dalende opbrengsten zullen ongetwijfeld voor de glastuinbouw ernstige problemen ontstaan. Voor de overheid was deze situatie voldoende aan leiding om maatregelen te nemen, het geen resulteerde in een actieprogramma voor de glastuinbouw. In het kader van dit actieprogramma kan aan tuinders een overbruggingskrediet voor de aankoop van brandstof worden verstrekt. Dit overbruggingskrediet, ver strekt door de bank, staat onder garantie van de overheid, die bovendien een rente subsidie verstrekt. In meerdere E.E.G.-landen zijn soortge lijke ondersteuningsmaatregelen voor de glastuinbouw getroffen. Kennelijk beseffen de verschillende nationale overheden de ernst van de situatie. In dit verband doet het dan ook vreemd aan, dat de Europese Commissie in een onlangs verschenen memorandum stelt, dat deze nationale maatregelen geleide lijk dienen te worden beëindigd. De be langrijkste overweging hierbij is, dat de huidige hoge energieprijzen van blijvende aard zijn. De betreffende bedrijfstakken zullen zich naar het oordeel van de Com missie moeten aanpassen aan de gewij zigde prijsverhoudingen. Door verregaan de ondersteuningsmaatregelen raakt een bedrijfstak als het ware los van de ont wikkelingen met betrekking tot prijzen en kosten. Dit laatste nu moet volgens de Europese Commissie worden voorkomen. Steunmaatregelen moeten een tijdelijk karakter hebben ter overbrugging van een onvoorziene situatie op het terrein van prijzen en/of kosten. Zijn maatregelen van blijvende aard noodzakelijk, dan is in de betreffende bedrijfstak structureel iets mis. Het beleid zal dan gericht moeten zijn op een structurele verbetering, zodat steun ter verbetering van het inkomen op den duur overbodig wordt. In dit licht bezien is het standpunt van de Europese Commissie begrijpelijk. Hier bij moet echter worden aangetekend, dat een belangrijk deel van het actieprogram ma voor de glastuinbouw is gericht op structurele verbetering. Bovendien moet een bedrijfstak zoals nu de glastuinbouw, voldoende tijd gegund worden om in te spelen op de nieuwe situatie. Het zou on verstandig zijn een bedrijfstak zodanig zwaar te laten lijden, dat de gevolgen een nadelige uitwerking op de lange termijn ontwikkeling hebben. Ten slotte zou een dergelijk beleid sociaal onverantwoord zijn. Om concurrentievervalsing te voor komen zal een beperking van de natio nale steunmaatregelen in de verschillende Lid-staten in een zelfde tempo moeten plaatsvinden. Zoals te verwachten was hebben de Land bouworganisaties via het Copa, de over koepelende organisatie, scherp gerea geerd op de voorstellen van de Europese Commissie. Het Copa is van mening, dat een dergelijk beleid zowel uit economisch als uit sociaal oogpunt funest is voor de glastuinbouw. Gezien de ingrijpende ge volgen, die de verhoging van de energie prijzen voor de glastuinbouw heeft, lijken maatregelen ter overbrugging zinvol. De bedrijfstak krijgt zodoende de tijd in te spelen op de nieuwe situatie. Dit mag echter niet leiden tot blijvende maatrege len. In dat geval schieten deze hun doel voorbij. Om een beeld te krijgen van de financiële positie van die bedrijven, waarvan het be drijfsvermogen in korte tijd relatief sterk toeneemt, is door het L.E.I. een onderzoek ingesteld. Van ruim 30 bedrijven in Noord- Brabant is gedurende 3 achtereenvolgen de jaren een balans en exploitatiereke ning bijgehouden. Het onderzoek beperkt zich, zoals gezegd, tot Noord-Brabant, doch de tendens, die uit dit onderzoek blijkt, zal zeker ook gelden voor vergelijk bare bedrijven in andere delen van het land. De resultaten hebben betrekking op de periode 1969 -1972. Het bedrijfsvermogen van de onderzochte bedrijven bedroeg na de gepleegde inves teringen gemiddeld ruim 300.000,-. De investeringen zijn voor een deel gedaan in de onderzochte periode, doch deels ook reeds voor 1969. In vergelijking met de bedrijven, die momenteel investeren, kan het bovengenoemde bedrijfsvermogen nau welijks groot worden genoemd. Daaruit blijkt nog eens het tempo, waarin de ont wikkelingen zich momenteel voltrekken. Op dit moment behoort een investering van 300.000,- zeker niet meer tot de uit zonderingen. Ondanks dit niveauverschil blijkt uit het onderzoek duidelijk het verschil tussen deze groep bedrijven en het gemiddelde voor alle bedrijven groter dan 5 ha. Dit ge middelde wordt nogal sterk beïnvloed door een groot aantal bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering om verschillende redenen (o.a. bedrijfsomvang, opvolging) op de toekomst is gericht. Als de resultaten van de onderzochte groep bedrijven worden vergeleken met het gemiddelde, dan blijkt deze groep be drijven er aanmerkelijk beter uit te ko men. Zelfs in het toch als slecht bekend staande boekjaar 1970/1971 bedroeg op deze bedrijven het besteedbaar gezins inkomen, na aftrek van belastingen en so-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 25