wob
wob
4
ken, welke gebruik willen maken van de
diensten van een dergelijk bijkantoor, er
voor zorgen, dat de contacten tussen dat
bijkantoor en de betrokken banken opti
maal zullen zijn. In een dergelijke begelei
dingscommissie heeft ook een vertegen
woordiger van de Centrale Makelaars-B.V.
zitting. Met banken, welke als aandeelhou
ders van een reeds bestaande regionale
B.V. makelaardij-activiteiten tot ontwikke
ling hebben gebracht, zal overleg plaats
vinden over de wijze waarop deze activi
teiten in de structuur, welke in het rapport
wordt bepleit, kunnen worden ingepast.
Door enkele leden van de Centrale Kring
vergadering werd nog bepleit, dat in
het college van commissarissen van de
Centrale Makelaars-B.V. ook plaats wordt
ingeruimd voor commissarissen uit de kring
van de aangesloten banken, welke zich
voor het makelen interesseren. De Raad
van Beheer en de Hoofddirectie hebben
volledig begrip getoond voor het verlangen
naar een werkelijke inbreng vanuit de regio
met betrekking tot het centraal te voeren
beleid in makelaardijzaken. Er zal naar op
lossingen worden gezocht om die inbreng
reële inhoud te geven. De begeleidings
commissie bij bijkantoren kan hiertoe veel
bijdragen. Van groot belang is in dit ver
band ook het overleg binnen het kader van
de Technische Overlegcommissie Make
laardij Onroerend Goed. Een slagvaardige
besluitvorming zou echter niet zijn gediend
met een college van commissarissen van
de Centrale Makelaars-B.V., dat gedeelte
lijk zou bestaan uit door lokale banken aan
gewezen functionarissen. Zoals dit even
eens het geval is met organen van gelieer
de instellingen, zou ook het college van
commissarissen van de Centrale Make-
laars-B.V. om wille van de slagvaardigheid
beter kunnen bestaan uit functionarissen
van de Centrale Bank. De vergadering toon
de hiervoor begrip.
Het licht staat thans op groen voor verdere
uitwerking en een voorzichtige aanpak van
makelaardij-activiteiten in onze organisa
tie.
DE A.N.V.R.
Onze verhouding tot de Algemene Neder
landse Vereniging van Reisbureaus is
helaas in de verdrukking geraakt. Enige tijd
geleden ontvingen wij van het hoofdbestuur
van de A.N.V.R. bericht, dat het onze aan
vraag voor het lidmaatschap heeft afgewe
zen en dat ons aspirant-lidmaatschap per
30 juni a.s. zal worden beëindigd.
Dit heeft ons teleurgesteld, maar ons ook
wat bezorgd gemaakt over de weg, die de
A.N.V.R. met het georganiseerd reiswezen
in ons land schijnt te willen inslaan. Ons
oordeel over dit laatste schorten wij nog
op, omdat wij de genomen beslissing op
goede gronden menen te kunnen aanvech
ten en wij die beslissing nog niet als defi
nitief beschouwen.
Tot nu toe hebben wij steeds achter de
doelstellingenn van de A.N.V.R. gestaan.
Deze heeft sinds haar oprichting in 1966
veel verbeterd in de onoverzichtelijke en
soms ongewenste toestanden, die vroeger
in de reisbemiddelingswereld bestonden.
Daarmede waren niet alleen de belangen
van de reisbureaus maar ook die van het
reizende publiek gediend. Wij denken b.v.
aan het opstellen van een Ere-code, aan het
Garantiefonds en het verbeteren van de
vakbekwaamheid.
Omdat wij zelf de reisbemiddeling goed
wilden verrichten en met in achtneming van
de regels, waaraan ook onze vakgenoten
op dit terrein, dus de andere reisbureaus,
zich houden, hebben wij ons in 1971 als
aspirant-lid bij de A.N.V.R. aangesloten.
Aangezien thans, na 3 jaar als reisbureau
werkzaam te zijn geweest, de voorwaarde
vervuld was om lid te worden, hebben wij
dit aangevraagd. Op grond van de statu
taire en reglementaire bepalingen menen
wij, dat niets in de weg staat aan toeken
ning van dit lidmaatschap en dat ons ten
onrechte het aspirant-lidmaatschap is ont
nomen.
Het is op zijn minst eigenaardig, dat het
hoofdbestuur zijn besluit op geen enkele
van deze bepalingen gegrond heeft. Het ge
volg is dan ook geweest, dat in de pers
allerlei, voor ons oncontroleerbare motie
ven voor het besluit zijn genoemd. Als aspi
rant-lid - want zo blijven wij ons beschou
wen - willen wij ons hierin met opzet niet
mengen. Wij baseren ons op de motivatie,
die wij van het Hoofdbestuur ontvingen.
En dan blijkt, dat men ons eigenlijk alleen
verwijt, dat de reisbemiddeling zich in onze
organisatie zo voorspoedig heeft ontwik
keld! Dat wordt een „misstand" genoemd,
die een schadelijke invloed heeft op de be
drijfsuitoefening van de leden en die der
halve moet worden bestreden. Wij zijn niet
langer welkom in de vereniging. Het hoofd
bestuur beweert, dat wij onze activiteiten in
hoofdzaak op de grote steden en dorpen
hebben gericht, terwijl het zelf aanvankelijk
dacht te kunnen menen, dat wij ons in over
grote hoofdzaak zouden ontplooien in die
gebieden van het platteland waar de tradi
tionele branche niet of ternauwernood was
gevestigd.
Zelfs als dit argument, het enige wat aan
gevoerd wordt, juist zou zijn, dan is het
niet terzake en ten enenmale onvoldoende.
De vereniging behartigt de belangen van
haar leden, ook van haar aspirant-leden,
leder daarvan heeft de vrijheid zich te ont
plooien. Toen wij aspirant-lid werden zijn
ons in dit opzicht ook nooit beperkingen
opgelegd. Natuurlijk, de ontplooiing van
welk (aspirant-)lid ook kan andere leden
onwelkom zijn, maar de vereniging zelf
mag zich daarover slechts verheugen, met
name indien dat (aspirant-)lid de geldende
regels in acht heeft genomen.
Overigens is de geuite bewering nog on
juist ook. Onze eigen cijfers wijzen uit, dat
aanzienlijk meer dan de helft van onze reis-
bemiddelingsovereenkomsten worden ge
sloten bij kantoren op het zogenaamde
platteland, waar nog geen 10 van de tra
ditionele reisbureaus gevestigd is.
Wij menen, dat het woord „misstand" in
deze situatie een bedenkelijke misgreep is.
MR. R. J. VAN BEEKHOFF.
In de Algemene Vergadering ver
tolkte de heer Mertens ongetwijfeld
de gevoelens van onze hele orga
nisatie toen hij als volgt over de
heer Van Beekhoff, de afgetreden
voorzitter van de Raad van Toezicht
sprak:
Nu de heer mr. R. J. van Beekhoff
niet meer terugkeert als voorzitter
van de Raad van Toezicht van onze
Centrale Bank en als lid van ver
schillende toezichthoudende colle
ges van gelieerde instellingen, wil ik
niet nalaten met een enkel woord
op deze voor ons allen en ook voor
hemzelf ongetwijfeld minder prettige
gebeurtenis, in te gaan. Het spijt ons
zeer, dat de gezondheid van de heer
Van Beekhoff nog niet van dien aard
is, dat hij het raadzaam achtte deze
vergadering vandaag bij te wonen.
Enkele dagen geleden deelde hij mij
zelf telefonisch mede, dat hij sinds
enige dagen uit het ziekenhuis was
ontslagen en dat het met zijn ge
zondheid gelukkig goed vooruitgaat.
Hij vroeg mij zijn groeten aan u allen
te willen overbrengen. De heer Van
Beekhoff werd in 1936 bijna 40
jaar geleden gekozen tot lid en
tevens tot voorzitter van het bestuur
van de Raiffeisenbank „Ingen". In
1952 werd hij gekozen tot lid van de
Raad van Toezicht van de Centrale
Raiffeisenbank en in 1963 volgde
zijn benoeming tot voorzitter van de
Raad van Toezicht.
De heer Van Beekhoff had de gave
om een vergadering, of dat was een
vergadering van beperkte omvang,
zoals die van de Raad van Toezicht
of een grotere, zoals de Centrale
Kringvergadering, of een massale,
zoals de algemene vergadering van
de Centrale Bank, op bijzonder gees
tige, tactvolle, maar ook slagvaar
dige wijze te kunnen leiden. Hij ver
vulde zijn taak als voorzitter van de
Raad van Toezicht zeer consciën
tieus, met volle overgave. Hij genoot
een groot vertrouwen in onze orga
nisatie.
Daarom betreuren wij zijn besluit
om af te treden, maar moeten dit
respecteren.
Uit naam van onze gehele organisa
tie wil ik de heer Van Beekhoff heet
hartelijk danken voor het vele, dat
hij in onze organisatie in een lange
en belangrijke periode heeft ge
daan. Wij hopen van harte, dat het
hem gegeven zal zijn nog vele jaren
in goede gezondheid van een wel
verdiende rust te kunnen genieten.