algemene vergadering 24 openingsrede c. g. a. mertens, voorzitter van de raad van beheer verwerpelijk monopolie ons antwoord minatie reeds afgelegd heeft. Alle pogingen onzerzijds bij het Ministerie van Econo mische Zaken en met name bij de Staats secretaris voor de Middenstand, hebben tot nu toe geen bevredigend resultaat op geleverd. Men heeft genegeerd, dat de ver gelijkbare garantieregeling voor de land bouw middels het Borgstellingsfonds voor de Landbouw niet voor één, maar voor alle banken open staat. Men is voorbij gegaan aan de specialistische deskundig heid en ervaring, die onze Rabobankorga- nisatie voor de middenstand ter beschik king heeft. Men sloeg er geen acht op, dat een volledige relatie zowel in het belang van de cliënt als van de bank is. Dit ge meenschappelijk belang wordt in de huidige situatie ten enenmale veronachtzaamd. Want voor de gegarandeerde kredieten kan de middenstander, lid van een Rabobank, niet bij zijn eigen bank, maar alleen bij de Middenstandsbank terecht. denstand hebben indertijd de oprichting van de coöperatieve banken mede bevor derd. Met name in de laatste decennia zijn echter de relaties van onze banken met het midden- en kleinbedrijf sterk uitgebreid en geïntensiveerd. Onze banken kennen, gesteund door de specialisten van de Centrale Bank, de be hoeften en problemen van het klein- en middenbedrijf. Wij beschouwen het mee als onze taak om in de behoefte aan krediet en bancaire diensten van deze bedrijfstak voortdurend en zo goed mogelijk te voor zien. Dat ons dit ernst is blijkt uit het feit, dat wij speciale kredietadviseurs voor de middenstand in dienst hebben en dat per ultimo 1973 een totaal van rond 4 miljard aan middenstandskredieten uitstond. Ik meen, dat iedereen, die het goede voor heeft met het midden- en kleinbedrijf, deze activiteit zal toejuichen. Onze leden onder de middenstand doen dat zeker. En ik hoef in deze bijeenkomst niet te zeggen, dat een financieel gezond en levenskrachtig mid den- en kleinbedrijf een onmisbaar element in onze samenleving is. Daarom echter, dames en heren, is het vooi ons onbegrijpelijk, dat aan één bank nog steeds een monopoliepositie toegekend wordt voor het verstrekken van garantie kredieten aan de middenstand. Een garan tie, die verleend wordt door de overheid, maar die alleen toegepast wordt als één bepaalde bank, de Nederlandsche Midden standsbank, het krediet verstrekt. Dit is naar onze mening een niet te verdedigen en ontoelaatbare discriminatie. Zij werkt discriminerend tegenover alle andere ban ken, waaronder onze organisatie, die vele middenstanders onder haar cliënten heeft. Zij is in flagrante strijd met het belang van de betrokken bedrijven, die zelf in vrijheid willen beslissen aan welke bank zij hun belangen willen toevertrouwen. Ik zal hier niet oprakelen welke lange weg ons verzet tegen deze onredelijke discri- Het is een merkwaardig en onbegrijpelijk beleid, dat op dit terrein wordt gevoerd, als men ziet, dat de regering enerzijds wette lijke maatregelen treft om te kunnen in grijpen in concurrentieverstoringen tenge volge van ondernemersafspraken, doch an derzijds zelf verstorend optreedt door mo nopolieposities te creëren, zoals in het geval met de toepassing van het gegaran deerde middenstandskrediet. Deze mono poliepositie is een onzuiver element in onze samenleving en schept ongelijke con currentieverhoudingen tussen de Midden standsbank en alle andere banken Ons standpunt is, dat iedere bank, die een middenstander tot zijn cliënt heeft en die over een adequaat begeleidingsapparaat beschikt, de door de overheid gegaran deerde kredieten dient te kunnen verstrek ken. Met name het rapport van de Commissie Reimer, die in 1971 de Staatssecretaris van Economische Zaken advies heeft uitge bracht inzake de garantiekredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf, heeft ons erg teleurgesteld. Deze Commissie Reimer heeft het voorstel van een door haar inge stelde werkgroep afgewezen. Deze werk groep, onder voorzitterschap van de heer Bakx, heeft duideijke en goed uitgewerkte voorstellen gedaan voor een regeling om naast de behandeling door de Midden standsbank plaats in te ruimen voor be handeling en verstrekking van gegaran deerde middenstandskredieten door alle banken. Daarvoor zou dan een centrale beoordelingscommissie ingesteld moeten worden, waarin zowel de overheid, de Mid denstandsbank als de andere bankinstel lingen vertegenwoordigd zouden zijn. De Commissie Reimer heeft duidelijk onder schreven, dat het mogelijk is andere ban ken bij de garantiekredietverlening in te schakelen, geheel overeenkomstig de voor stellen van de werkgroep, en wel door in voering van een tweede behandelingscir cuit, naast de Middenstandsbank dus, maar toch heeft de Commissie Reimer afgewezen de inschakeling van alle andere banken dan de Middenstandsbank bij het gegaran- deerde middenstandskrediet en wel op ar gumenten, die allerminst overtuigend zijn. Deze argumentatie vindt dan haar hoogte punt in de conclusie dat „uit het oogpunt van de richtige functionering van het in stituut van het gegarandeerde krediet ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf geen behoefte bestaat aan het doorbreken van de huidige bijzondere positie van de Nederlandsche Middenstandsbank". Hieraan voegt de Commissie dan nog toe: „dat het niet op haar weg ligt zich uit te spreken over het gewicht dat moet worden toegekend aan de eigenlijke basis van het verzoek tot inschakeling van andere ban ken dan de Nederlandsche Middenstands bank, te weten het scheppen van gelijke concurrentiemogelijkheden voor alle ban ken". Inmiddels zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat niet verwacht kan worden, dat de Staatssecretaris en de Minister van Economische Zaken het tot nu toe door hen ingenomen standpunt zullen wijzigen. Dit standpunt is niet in het belang van de mid denstand. Het belang van tal van onderne mers in het midden- en kleinbedrijf wordt op deze wijze tekort gedaan. Van een regering, die voorgeeft ook aan de ondernemingen van het midden- en kleinbedrijf de nodige ontplooiingsmoge lijkheden te willen bieden, is dit standpunt volstrekt onbegrijpelijk. Door dit voor ons niet te aanvaarden standpunt, dames en heren, hebben wij noodgedwongen besloten bij onze Rabo- bankorganisatie een bijzondere midden standsfinanciering in te voeren. Deze rege ling zal toegepast kunnen worden in die gevallen, waarin de ondernemer geacht zal worden in aanmerking te kunnen ko men voor een bedrijfskrediet met over- heidsgarantie, die hij echter alleen zou kunnen krijgen als hij een relatie met de Middenstandsbank zou aangaan. Wij pretenderen hiermee aan de kleine en middelgrote ondernemer te kunnen bie den, wat hij tot nu toe dank zij het mono polie alleen bij de Middenstandsbank kon krijgen, nl. een gegarandeerd krediet, dat onder een deskundige begeleiding ver strekt wordt. Ik wil nogmaals benadrukken, dat wij tot deze stap zijn overgegaan, omdat wij het onaanvaardbaar achten, dat wij door de discriminerende houding van de overheid verhinderd worden de belangen van onze cliënten onder de middenstand te behar tigen op de wijze, zoals zij en wij dat wil len. Tegen deze discriminatie blijven wij protesteren. Nu tot dusver het overleg geen enkel resultaat heeft opgeleverd, zien wij ons gedwongen de continuïteit van onze kredietvoorziening aan de middenstand veilig te stellen. Dames en heren, wij zijn ervan overtuigd, dat wij hiermede vele ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf van dienst zul len zijn. Dat zien wij als onze taak, evenals tegenover onze cliënten uit andere bedrijfs sectoren. Ik ben vol vertrouwen, dat wij die

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 26