wob wob 5 Deze O.W.M. heeft, juridische details ter zijde gelaten, eigenlijk haar wortels in een ver verleden. Zowel de Boerenleenbank als de Raiffeisenorganisatie kenden ieder een verzekeringsmaatschappij met een overeenkomstig karakter. De behoefte om elkaar onderling door middel van een af zonderlijk eigen fonds tegen bepaalde risi co's te dekken, was al vroeg opgeko men. Aanvankelijk was dit uitsluitend be doeld als een soort steunfonds met om slagmogelijkheid, later kreeg het meer het karakter van een eigen verzekerings maatschappij, waarbij in bepaalde gevallen ook premieheffing werd toegepast. De O.W.M. kent thans eveneens naast de pre mieheffing ook de mogelijkheid van de om slag. De risico's die de O.W.M. thans dekt stam men als het ware nog uit de periode van vóór de fusie. Zij betreffen het verblijf en het transport van geldswaardige papieren, be roepsaansprakelijkheid en de gevolgen van calamiteiten. Ontegenzeggelijk zijn dit alle echte risico s van het bankbedrijf. Er worden echter in dat bankbedrijf, genomen in de ruimste zin nog heel wat andere risico's gelopen, waar onder soms heel normale zoals het brand risico van bankgebouwen. Natuurlijk zal iemand hier ook onmiddellijk aan de kre dietverzekeringen denken, maar die worden al bij onze eigen Onderlinge Kredietverze keringsmaatschappij Rabobanken G.A. on dergebracht en zijn uitdrukkelijk van het doel van de O.W.M. uitgesloten. De overige risico's van het bankbedrijf zou den echter althans voor een deel onder het O.W.M. gedekt kunnen worden. Niet alle, want sommige risico's lenen er zich bij na dere beschouwing niet of minder goed voor, hetzij omdat zij te incidenteel zijn, hetzij omdat ze te bewerkelijk zijn of een te ge specialiseerde aanpak vereisen, hetzij om andere reden. Deze risico's kunnen des gewenst door de bank bij een van de ver zekeringsmaatschappijen worden gedekt, terwijl er in enkele gevallen meestal op an dere wijze een goede voorziening getrof fen blijkt te zijn. Bovendien brengt het on derlinge karakter van de O.W.M. mee, met name de mogelijkheid van het heffen van een omslag, dat alle leden zoveel mogelijk tegen gelijksoortige risico's verzekerd wor den. De omvang van het risico kan per bank verschillen, maar uitgangspunt is dat alle banken het risico lopen. Uit een onderzoek is gebleken, dat erop deze wijze een aantal bedrijfsrisico's is waarvan dekking onder de O.W.M. gewenst lijkt. De uitvoerbaarheid daarvan is nog in studie, zodat het prematuur is deze risico's reeds te noemen. De aanvankelijke indruk is echter dat door het brengen van deze ri sico's onder de O.W.M. voor de banken een aanzienlijke besparing verkregen kan wor den, zowel in premie als in andere kosten. Aan de nadere uitwerking van een en ander wordt thans gewerkt. Ten slotte, verzekeren heeft alleen zin in dien het om grote aantallen risico's gaat. Daarmee zal de O.W.M. geen moeite heb ben, ondanks haar tot de leden-banken be perkte kring van verzekerden. De risico's worden immers gevonden onder de 1117 banken, die over 3100 vestigingen beschik ken en die bovendien over het hele land ge spreid zijn. DE BEGINNENDE JONGE BOER EN TUINDER Het beginnen van een bedrijf door een jonge boer of tuinder stelt hoge eisen aan deze beginnende ondernemers. Naast het beschikken over goede ondernemerscapa citeiten, vormt het aanwezig zijn van vol doende eigen vermogen voor velen een hindernis. Dit wordt nog bevorderd door het steeds kapitaalintensiever worden van de agrarische bedrijven door het aspect van de schaalvergroting en het vervangen van de factor arbeid door kapitaal. Bij deze problematiek dient echter niet al leen aan de beide hiervoor vermelde as pecten aandacht te worden besteed, maar eveneens dient te worden nagegaan voor hoeveel boeren en tuinders plaats is in de Nederlandse landbouw. De rentabiliteit stelt voor alle agrarische sectoren beperkingen, omdat voorkomen moet worden, dat zij, die een bedrijf beginnen, hierop onvoldoende kansen zouden hebben. Daarnaast vormt voor de grondgebonden bedrijven de factor grond een andere beperkende factor. Deze complexe materie vormt onderwerp van studie van een speciale commissie van het Landbouwschap. Verwacht mag wor den, dat het rapport van deze commissie dit najaar zal verschijnen. De minister van Landbouw en Visserij heeft blijkens een persbericht van dit ministerie medegedeeld, dat hij in overweging zal nemen via het Borgstellingsfonds voor de Landbouw de garantie voor jonge tuinders te verhogen. Dit zou betekenen, dat de eisen, welke het Fonds stelt aan het eigen vermogen van deze groep ondernemers, worden verlaagd. De bewindsman waar schuwde daarbij echter, dat het de vraag is of een maximum financiering kan worden bereikt, gezien de vrij lage inkomens in de tuinbouw. Voorkomen moet immers wor den, dat de produktie te snel stijgt, waar door de gehele glastuinbouw het nog moei lijker zou krijgen. Op de markt is nu al sprake van een lichte oververzadiging, waarbij 3 meer aanbod dan de werkelijke vraag betekent, dat de prijzen met wellicht 20 tot 25 dalen. Deze woorden van de minister onderstrepen nog eens, hoe be langrijk ook het aspect van de rentabiliteit is bij de bedrijfsopvolging. Gezorgd zal na melijk moeten worden, dat ook de bedrijfs opvolging economisch voldoende perspec tieven blijft bieden. TERMIJNSPAARBRIEVEN EN DE CONSUMENTENBOND In het aprilnummer van de Consumenten gids heeft de Consumentenbond de resul taten weergegeven van een onderzoek van wat zij samenvat onder de term termijn- spaarbrieven. Als criterium heeft de Consumentenbond genomen de spaarvormen waarbij onder gebruikmaking van een of meer aan de spaarder af te geven „bewijzen" een be drag bij de bank wordt geplaatst, dat na verloop van tijd met rente over de spaar periode wordt terugontvangen. Uit het onderzoek van de Consumenten bond blijkt, dat de termijnspaarbrieven niet alleen onder uiteenlopende benamingen, maar ook ten aanzien van de rente- en an dere condities op uiteenlopende wijzen worden gepresenteerd. We wisten dit eigen lijk al. Geruime tijd geleden hebben wij al eens opgemerkt, dat sparen welhaast een beroep geworden is, dat alleen met veel studie kan worden uitgeoefend. Hoewel in het artikel in de Consumenten gids op uiteenlopende facetten van de ter mijnspaarbrieven wordt ingegaan, richt de Consumentenbond het zwaarste accent van haar kritiek op haar constatering, dat de werkelijke rente niet (altijd) wordt ge noemd. Het is voor de Consumentenbond zelfs aanleiding geweest een klacht in te dienen bij de overheid en bij vertegenwoor digende organen van het bankwezen. Als wij het goed zien, richten de bezwaren van de Consumentenbond zich tegen een tweetal verschijnselen: a. de rentepercentages worden niet altijd op basis van samengestelde intrest aan gegeven; b. de aangegeven rentepercentages heb ben soms betrekking op gedeelten van de spaartermijn, hetgeen bij oplopende per centages betekent, dat gemiddeld over de gehele looptijd gerekend een lager rente percentage uit de bus komt. Naar onze mening kan voor die verschijn selen zelf in de meeste gevallen een ob jectief aanneembare verklaring gegeven worden, die ook duidelijk maakt dat zij geenszins voortspruiten uit een tegenover de spaarders laakbare mentaliteit van de banken. Dat de gevolgen van deze ver schijnselen, nl. onoverzichtelijkheid van rente- en andere condities, bezwaren bij de Consumentenbond oproepen, ontmoet echter ook bij ons begrip. Een bezinning op de vraag of en in hoe verre aan de presentatie van spaarvormen iets gedaan kan worden om de „consu ment" een betere kijk op de „prijs" te geven zal daarom zeker nuttig zijn. Immers, de consument heeft er recht op te weten waar hij aan toe is, ook als de spaarvormen gevarieerder en ingewikkel der worden. Men zou kunnen zeggen: de geloofwaardigheid van de bank moet door de consument kunnen worden nagerekend.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 7