(wat ons bezighoudt]
wob
2
OVER SPAREN EN SPAARZIN
Om met ons grootste cijfer te beginnen: het
balanstekort van de Rabobankorganisatie
is in 1973 gestegen van 27,1 miljard tot
32,2 miljard. Andere grote cijfers zijn te
ontlenen aan de toevertrouwde middelen,
die stegen van 24,2 miljard in 1972 tot
27,1 miljard per ultimo 1973.
Die toevertrouwde middelen bestaan in on
ze organisatie voor het grootste deel, on
geveer 80 uit spaargelden. Nu heeft
1973 voor ons als geheel een spaaraanwas
te zien gegeven, maar dat was te danken
aan het eerste halfjaar. In het tweede half
jaar werden wij voor het eerst sinds jaren
met ontsparingen geconfronteerd. Ook de
eerste maanden van dit jaar hebben in het
teken van ontsparingen gestaan. Dit is een
beeld, dat zich niet alleen bij onze organi
satie voordoet, ook de andere bankinstel
lingen hebben deze verminderde spaaracti-
viteit duidelijk ervaren.
Wij weten dat de sterk verminderde aanwas
der besparingen beïnvloed is door de ab
normale verhoudingen op de geld- en ka
pitaalmarkt. Daardoor zijn in het recente
verleden grote bedragen aan spaargelden
omgezet in termijndeposito's. Toch, ook los
daarvan, vervult ons de ontwikkeling van
het sparen in ons land met zorg. Als het
sparen verder af zou nemen, zou dat ern
stige gevolgen kunnen hebben voor de
werkgelegenheid, die immers in sterke mate
afhankelijk is van de mate waarin financie
ringen voor investeringen door besparingen
mogelijk zijn. Deze bezorgdheid zal te meer
een aansporing zijn onzerzijds alles te doen
om het sparen voor de individuele spaar
ders zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
De spaargelden worden immers bijeenge
bracht door een enorme hoeveelheid indi
viduele spaarders. Alleen onze organisatie
telt reeds 6,4 miljoen spaarrekeningen.
Het is bekend, dat wij ons al vanouds op
het individuele sparen in traditionele zin
hebben gericht. Wij hebben de besparingen
nodig als grondstof voor onze kredietver
lening, maar wij erkennen tegelijkertijd ook
het belang van de spaarders bij een grote
rente, goede condities b.v. ten aanzien van
opvraagbaarheid - direct of op termijn - en
in het algemeen bij een goede service. Er
staat dan ook aan de spaarders een grote
verscheidenheid aan spaarvormen ter be
schikking.
Dit laatste is trouwens ook bij de andere
bank- en spaarinstellingen het geval. Men
kan vrijelijk zeggen, dat de huidige zorg
voor de verminderde spaarneiging niet al
leen ons, maar ook al deze instellingen
aangaat. Men kan ook zeggen, dat de al
dan niet aanwezigheid van spaarzin bij de
potentiële spaarders slechts in beperkte
mate afhankelijk is van het bank- en spaar
wezen. Dit laatste heeft tot taak de juiste
spaarvormen te bieden en in redelijkheid
acceptabele condities voor het sparen vast
te stellen. Wij geloven te mogen stellen, dat
hetgeen de laatste tijd op de spaarmarkt
wordt aangeboden, erop wijst, dat de bank
en spaarinstellingen daarvoor ten volle oog
hebben. Wij stemmen er ook mee in, dat
de Consumentenbond al dit gebodene ana
lyseert en willen ons voor reële kritiek
voor die zijde steeds openstellen. Wel dient
daarbij bedacht te worden, dat ook een
bank- of spaarinstelling bij haar aanbod
niet verder kan gaan dan haar gezien de
financieel-economische omstandigheden
mogelijk is. Dat is de grens, die geen der
instellingen mag overschrijden. Ook zal
iedereen het erover eens zijn, dat de geld
ontwaarding door inflatie - sluipend, maar
door niemand gewild - niet aan genoem
de instellingen mag worden toegerekend,
ledereen heeft ermee te maken, of hij spaart
of niet.
Gestreefd kan slechts worden naar zoda
nige condities van de spaarvormen, dat de
inflatoire werking er zoveel mogelijk door
wordt gecompenseerd.
Het bank- en spaarwezen heeft dan ook
slechts ten dele invloed op de spaaraan
was. Het dient zoals gezegd te zorgen voor
goede spaarvormen, maar de mate waarin
daarvan gebruik gemaakt wordt blijkt afhan
kelijk van de spaarneiging van de veelheid
van de individuele spaarders. Die spaarnei
ging is door de vele factoren die er invloed
op uitoefenen zeer moeilijk te doorgronden
en nog moeilijker te voorspellen. Duidelijk
is dat er een relatie bestaat met de spaar-
capaciteit, maar dat geeft ook niet altijd vol
doende houvast, want het besteedbare in
komen in ons land is voor grote groepen
van de bevolking tegenwoordig veel hoger
dan vroeger. En toch maken we thans een
hopelijk tijdelijke periode van verminderde
besparing mee. Een andere factor is de on
zekerheid betreffende het in de toekomst
beschikbare inkomen. Vroeger leverde die
onzekerheid een belangrijk motief op voor
het sparen: het appeltje voor de dorst, de
reservering. Dit motief zal altijd wel blijven
gelden, maar het is duidelijk minder spre
kend geworden, nu - gelukkig overigens -
de toekomstverwachtingen betreffende het
inkomen algemeen gesproken rooskleuri
ger geworden zijn. Het motief voor het spa
ren is daarom meer verlegd naar het doel-
sparen. Bovendien heeft dit ertoe geleid
dat de keuze tussen consumeren nu of spa
ren voor later gemakkelijker op het eerste
valt. Het is duidelijk dat, indien de spaarzin
door de gewijzigde consumptiegewoonten
al te zeer zou worden afgeremd, dit de
noodzakelijke aanwas van de particuliere
besparingen ernstig kan belemmeren.
Wij menen het bovenstaande op grond van
de nu al enige tijd aanhoudende vertraagde
of uitblijvende spaaraanwas te moeten
signaleren. Wij hopen in het belang van
onze nationale economie dat de spaar
neiging zich spoedig van de inzinking
zal herstellen. Omdat die de resultante
is van een complex van moeilijk achter-
haalbare, laat staan voorspelbare invloe
den, is er geen reden om daarom somber
te doen. De ervaring heeft geleerd, dat
die invloeden soms ineens ten goede kun
nen keren. Daarom is het te hopen, dat
de verhoudingen op de geld- en kapitaal
markt spoedig een meer normaal beeld
gaan vertonen. Dit alles neemt echter niet
weg, dat er reden is de ontwikkelingen van
het spaarbeloop thans met meer dan nor
male zorgvuldigheid te volgen.
UIT ANDERE BRON
Onze aangesloten banken verzamelen mid
delen: spaargelden, creditsaldi. Deze gel
den vormen te zamen met de opgebouwde
reserves als het ware het materiaal, dat de
bank ter beschikking heeft om haar bedrijf,
met name ook haar actieve bedrijf, de kre
dietverlening, uit te oefenen. Als we dit be
wust zo simpel stellen, vergeten we natuur
lijk niet, dat geen bank al haar „materiaal"
voor de kredietverlening zal aanwenden. Er
moet immers voor een deugdelijke liquidi
teit gezorgd worden, met name in verhou
ding tot de toevertrouwde gelden. In onze
organisatie wordt de liquiditeit van de ban
ken gereguleerd door de liquiditeitstrege-
ling, welke tot gevolg heeft, dat de Cen
trale Bank een reservoir onder zich heeft,
gevormd door al die bedragen, die de
banken op grond van de liquiditeitsregeling
bij de Centrale Bank moeten aanhouden.
Dit zijn en blijven gelden van de ban
ken. Men kan zeggen, dat ze aan de
Centrale Bank in beheer gegeven zijn. Deze
tracht er een zo goed mogelijke-rente op
te maken, en een zo goed mogelijke rente
aan de banken uit te keren. Alles met in
achtneming van de liquiditeitseisen waar
aan dat beheer moet voldoen. Weliswaar
zijn het middelen die de Centrale Bank ter
beschikking heeft, maar deze kan slechts
zeer ten dele dit „materiaal" gaan aanwen
den voor haar eigen actieve bedrijf. Van
ouds is het een bron voor de financiering
van grote coöperaties, maar duidelijk is dat
deze bron niet onuitputtelijk is voor alle
mogelijke financieringen. Het blijft een li
quiditeitsreservoir, alleen de „ijzeren re
serve" daarvan kan voor financieringen ge
bruikt worden.
Deze inleiding is nodig om te verstaan
waarom de Centrale Bank de laatste tijd
herhaaldelijk tot grotere bedragen kan par
ticiperen in leningen aan buitenlandse in-