27 eigen beheer heeft voordelen voorspoedige groei toeslagen tegen koopkracht vermindering zijn, zelfs al zou de onderneming in moei lijkheden komen. Daarom wenst de wet een aparte Stichting, een personeels-pen- sioenfonds. Het bestuur van een dergelijk fonds moet volgens de wet in meerderheid bestaan uit bestuursleden gekozen door het personeel. Zo'n pensioenfonds kan nog twee wegen bewandelen. Het kan de toegezegde pen sioenen op zijn beurt weer op een col lectief contract bij een levensverzekering maatschappij onderbrengen en daarmee dan het risico afwentelen, het kan ook zelf de pensioenrechten in eigen risico nemen. In het laatste geval gelden ver schillende wettelijke voorschriften: het fonds moet bijvoorbeeld werken volgens een actuariële nota en moet jaarlijks net als levensverzekeringmaatschappijen zijn stukken aan de Verzekeringskamer over leggen. Voor ieder pensioenfonds geldt, dat zijn statuten en reglementen door het Ministerie van Sociale Zaken moeten wor den goedgekeurd. Er zijn thans ongeveer 500 eigen-risico dragende ondernemings-pensioenfondsen in Nederland, afgezien van de bedrijfspen sioenfondsen. De meeste zijn verbonden aan grotere ondernemingen. Omdat pen sioenfondsen vaak grote bedragen te be leggen hebben en om bovenvermelde reden een verstrengeling tussen pensioen fonds en onderneming vermeden moet worden, is het typerend dat de wet aan een pensioenfonds verbiedt meer dan 5 °/o van de bezittingen van het fonds in de on derneming van de werkgever te beleggen. In het begin van 1964 is in de Utrechtse organisatie de gedachte opgekomen om door middel van een eigen pensioenfonds de pensioentoezeggingen volledig in eigen beheer te nemen. Na een uitvoerige studie en na overleg met een actuarieel bureau kwam men snel tot de overtuiging, dat een eigen pensioenfonds, hetwelk zelf het ri sico zou dragen, niet alleen verantwoord was maar ook op den duur vele voordelen zou bieden, zowel voor de bank als voor het personeel. Voor een bankbedrijf als het onze is im mers een groot deel van het werk van een pensioenfonds niet wezensvreemd. De eigenlijke administratie, evenals de even tuele juridische of fiscale aspecten, be hoeven voor ons geen moeilijkheden op te leveren, daar wij binnen de organisatie over deskundigheid en hulpmiddelen, denk aan de computer, beschikken. Het zelfde geldt voor de beleggingen, die voor het fonds gedaan moeten worden. Op actua rieel gebied kan een actuarieel bureau voor de nodige deskundigheid zorgen. Zeer belangrijk was de overweging, dat juist door het eigen risico dragen, het mo gelijk zou worden de eventuele winsten binnen het pensioenfonds te houden en deze aan de deelnemers in het fonds ten goede te laten komen. Ten slotte leek het juist voor een coöperatieve organisatie goed dat deze over een eigen pensioen fonds beschikt, waarbij banken en perso neel zelf betrokken zijn. Dit heeft er toe geleid, dat medio 1964 de S.P.R. zich aan de banken kon presen teren: een pensioenfonds. Natuurlijk waren er aanvankelijk veel ban ken die vreemd tegen de S.P.R. aankeken. Dit is echter opmerkelijk snel veranderd. Er is in veelvuldige gesprekken uitgebreide voorlichting verstrekt en al was het on mogelijk met alle banken over een inge wikkelde materie als het onderbrengen van pensioenregelingen in een eigen pen sioenfonds overleg te plegen, de S.P.R. heeft toch van haar ontstaan af ingang bij de banken gevonden. Dat is de basis ge weest van wat de S.P.R. in de loop der jaren geworden is. Het is niet overdreven te zeggen, dat juist de omschakeling van de vroegere pensioenregeling op de S.P.R. en door de daarop volgende opbouw van dit fonds, er een zeer goede band met de betrokken banken en het deelnemende personeel is ontstaan. In een periode, die negen boekjaren omvat, namelijk van 1965 t/m 1973, heeft het fonds een sterke groei doorgemaakt. Enige kerncijfers maken dit duidelijk: ment is niet verwerkt de post diverse baten, die in totaliteit 720.000,- bedroeg. Het feit, dat het fonds geheel voor eigen risico werkt brengt tevens de prettige om standigheid met zich mee, dat een even tuele „winst op kosten" ten voordele van het fonds kan worden geboekt. Misschien zal dit begrip menige lezer on begrijpelijk zijn. Het wordt echter duidelijk als men weet, dat de in premies opge nomen kostenbestanddelen, die dus te zamen het jaarlijks beschikbare kosten- bedrag vormen, in feite niet volledig nodig zijn geweest. Uit dien hoofde kon in de periode 1965 t/m 1972 ƒ760.000,- ten gunste van de exploitatierekening geboekt worden. Omdat de gehanteerde sterftetabellen en de in feite geconstateerde sterfte in de praktijk steeds kleine verschillen vertonen, is er de kans op zogenaamde sterftewinst of sterfteverlies. Vooral een fonds als het onze met een betrekkelijk klein aantal verzekerden kan een enigszins afwijkend beeld geven van de wet van de grote ge tallen, waarop de sterftetabellen zijn ge baseerd. Tot en met 1972 heeft zich ech ter per saldo geen sterfteverlies voorge daan, maar is er sprake van een beschei den sterftewinst. 1965 1973 Balanstotaal Beleggingen Intrest Termijnpremiën 13.500.000,- 11.000.000,- 616.000,- 2.400.000,- 105.000.000,- 103.000.000,- 'f 6.500.000,- 15.000.000,- Het verzekerde kapitaal van de S.P.R. kan per ultimo 1973 gesteld worden op ƒ650 min., waarbij naar op levensverzekerings terrein gebruikelijke wijze het bedrag der verzekerde jaarlijkse uitkeringen met 10 vermenigvuldigd is. Het fonds heeft zich van de aanvang af ingesteld op een zakelijk uitzettingsbeleid. De noodzaak aan de pensioenaanspraken een deugdelijke financiële basis te geven is hieraan natuurlijk niet vreemd, maar bovendien is een dergelijk uitzettingsbe leid bevordelijk voor het kweken van ex ploitatie-overschotten, die van groot be lang zijn voor het hierna te noemen toe- slagenbeleid. Bij de uitzettingen wordt in zeer belangrijke mate aandacht geschon ken aan het verstrekken van geldleningen aan de cliënten van de aangesloten ban ken. Van de beleggingsportefeuille is thans 70% in de vorm van deze geldleningen uitgezet, terwijl de resterende 30% ver deeld is over de posten „effecten" en „overige uitzettingen". Het fonds heeft vanaf zijn geboorte on tegenzeggelijk de wind in de zeilen gehad wat betreft het rendement op de beleggin gen. De gemiddelde opbrengst van de be leggingen steeg van 5,28 over het jaar 1965 tot 7,09 over 1972. In dit rende- De reserve bedraagt thans ƒ3.164.763,-. Dit bedrag is gelijk aan 5% van de zoge naamde wiskundige reserve (premiereser ve), die anders dan de term doet vermoe den geen enkele vrije reserve is, maar ge lijk is aan het actuarieel berekende be drag dat nodig is om, met inachtneming van de nog ontvangen premies, de toe komstige verplichtingen van het fonds, voortvloeiende uit de verleende pensioen aanspraken, te voldoen. Naast deze gewone, algemene reserve kent de S.P.R. de zogenaamde toeslag reserve. Dit is de reden, waarom de S.P.R. onder de gangbare ondernemingspensioen fondsen een bijzondere plaats inneemt. Deze toeslagreserve belichaamt een van de gewichtigste overwegingen, waarom indertijd tot het in eigen risico nemen van de pensioenen is overgegaan. Wij citeren artikel 9 van het huishoudelijk reglement: „Exploitatie-overschotten worden aange wend tot vorming van een reserve. Zodra deze reserve meer dan 5% van de wis kundige reserve bedraagt, mag het be stuur dit meerdere aanwenden tot verho ging van pensioenaanspraken en/of reeds ingegane pensioenen, danwel tot het ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 29