ondernemingsraad 22 mr. h. j. wemekamp historisch overzicht hoofdlijnen van de nieuwe wet samenstelling van de ondernemingsraad Tempora mutantur et nos mutamur in illis De tijden veranderen en wij met hen. (Ovidius 43 v. Chr. - 18 n. Chr.) Reeds een aantal plaatselijke banken, dat honderd of meer personeelsleden in dienst heeft, is in aanraking gekomen met het instituut Ondernemingsraad", terwijl voor andere banken de tijd niet meer ver is dat zij eveneens verplicht zullen zijn een ondernemingsraad in te stellen. Het lijkt derhalve goed het instituut ondernemings raad eens nader te bezien. De ondernemingsraad, zoals wij die in onze tijd kennen is niet uit de lucht komen vallen, maar heeft al een langdurige ont wikkeling achter de rug. De eerste stap pen op de lange weg, die werkgevers en werknemers zijn gegaan en welke ertoe geleid hebben dat ook de werknemers ten aanzien van bepaalde punten invloed kun nen uitoefenen op de besluitvorming van de ondernemingsleiding, zijn reeds gezet in de vorige eeuw. Vanaf de eerste fase tot nu toe hebben diverse maatschappelijke factoren de ontwikkeling en betekenis van de ondernemingsraad beïnvloed. Zoals hieronder zal blijken, is het uitgangspunt van waaruit de werknemers bij het onder- nemingsgebeuren dienden betrokken te worden, in de loop der tijden nogal eens gewijzigd. De eerste voorlopers van onze huidige ondernemingsraad zijn ontstaan aan het eind van de vorige eeuw, toen een aantal werkgevers zoals Van Marken en Stork overging tot het instellen van perso- neelskernen. Deze personeelskernen, ook wel fabriekscommissies genoemd, waren vertegenwoordigende organen van het per soneel. De toenmalige wergevers waren namelijk tot het inzicht gekomen dat een onderneming als een arbeidsgemeenschap moet worden gezien en dat de volle ont plooiing van deze arbeidsgemeenschap slechts mogelijk is bij een juist begrip zo wel voor ieders bijdrage, als voor de ge zamenlijke bijdragen ter bereiking van het ondernemingsdoel. Dit juiste begrip wilden de werkgevers met de instelling van per soneelskernen bevorderen. Na een aanvankelijke periode van aarze ling te hebben doorgemaakt kwamen voor al na de Eerste Wereldoorlog in tal van bedrijven organen van personeelsvertegen woordiging tot stand. Tijdens de Tweede Wereldoorlog rijpte het inzicht dat een drachtige samenwerking meer nodig was dan ooit. Alleen door de gezamenlijke in spanning van alle krachten zou het mo gelijk zijn de gevolgen van de oorlog te boven te komen. Meer en meer won de mening terrein dat ieder die - in welke functie ook - aan het arbeidsproces deel neemt, mede verantwoordelijkheid draagt voor het slagen van de algemene krachts inspanning. Als uitwerking van deze gedachte is in ons land de samenwerking binnen de onder neming voor het eerst wettelijk geregeld in de Wet op de Ondernemingsraden van 4 mei 1950. Deze wet legde het hoofd van een onderneming met vijfentwintig of meer kiesgerechtigde werknemers de verplich ting op een ondernemingsraad in te stel len. Voorts regelde de wet de bevoegd heden, samenstelling en werkwijze van de ondernemingsraden en het toezicht op deze organen. Een principieel verschil met de vroegere personeelskernen, wat betreft het uitgangspunt, was dat de onderne mingsraad niet als vertegenwoordiging, maar als orgaan van samenwerking in de onderneming werd gezien: derhalve niet als vertegenwoordiger van het personeel tegenover de ondernemer, maar als een orgaan van gezamenlijk overleg. De wet gaf de ondernemingsraden tot taak om - onder erkenning van de zelfstandige functie van de ondernemer - naar vermo gen bij te dragen tot een zo goed moge lijk functioneren van de onderneming. Onder de vigeur van de Wet op de Onder nemingsraden van 1950 werd bij het over grote deel van de ondernemingen met honderd of meer werknemers een onder nemingsraad ingesteld. Bij de kleinere on dernemingen bleek de behoefte veel ge ringer. Een sanctie op naleving van de wet bestond niet. Over de betekenis van de ondernemingsraden in de praktijk lie pen de meningen sterk uiteen. Naast po sitieve geluiden werd ook in toenemende mate kritiek vernomen, onder andere be treffende de geringe bevoegdheden van de ondernemingsraden, het ontbreken van sancties en het ontbreken van bescher ming van ondernemingsraadsleden tegen ontslag. In de loop der jaren na 1950 werden talloze studies verricht en vele voorstellen gedaan tot verbetering van het functioneren van de ondernemingsraden. Tot de belangrijkste voorstellen behoort het in 1964 verschenen rapport „Herzie ning van het ondernemingsrecht" van de Commissie-Verdam, dat ook een hoofdstuk aan de ondernemingsraden wijdde. Een en ander resulteerde in het tot stand ko men van de geheel nieuwe Wet op de Ondernemingsraden op 28 januari 1971, welke ingevoerd werd op 1 april 1971. Anders dan de wet van 1950, moet thans iedere ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin honderd of meer personen werkzaam zijn, een onderne mingsraad instellen. Artikel 2 van de wet bepaalt dat de raad dient ten behoeve van het overleg met en als vertegenwoordiger van de in de onder neming werkzame personen. Daar de on dernemingsraad derhalve thans zowel een overlegorgaan is, als een vertegenwoordi gend orgaan verenigt zij het uitgangspunt van de vroegere personeelskernen met dat van de ondernemingsraad, welke op grond van de Wet op de Ondernemingsraden van 1950 was ingesteld. De raad bestaat uit de bestuurder van de onderneming alsmede uit een aantal an dere leden die door de in de onderneming werkzame personen rechtstreeks uit hun midden worden gekozen. Het minimum aantal gekozen leden van de raad is af hankelijk van het aantal personeelsleden, dat in dienst is bij een onderneming. Zo zal bijvoorbeeld bij een bedrijf van 100 tot 200 personeelsleden de raad, afgezien van de voorzitter, dienen te bestaan uit 7 leden en bij een bedrijf van 200 tot 400 personeelsleden, uit ten minste 9 leden. De bestuurder van de onderneming of zijn plaatsvervanger is voorzitter van de on dernemingsraad. Doordat de wet het be grip bestuurder definieert als: hij die al leen dan wel te zamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid, brengt dit voor een plaatselijke bank met zich mee, dat de directeur van een bank of diens plaatsvervanger voor zitter van de ondernemingsraad is. Ten aanzien van de verkiezing van de overige leden van de raad hebben perso nen die gedurende ten minste een jaar in de onderneming werkzaam zijn geweest, actief kiesrecht, dat wil zeggen, de be voegdheid om deel te nemen aan de ver kiezing van de leden van de raad. Passief kiesrecht, dat wil zeggen de be voegdheid om zelf tot lid van de raad ge kozen te kunnen worden, hebben personen die gedurende ten minste drie jaar in de onderneming zijn werkzaam geweest. Hier bij zij echter opgemerkt, dat de wet de mogelijkheid biedt, om in het reglement van de ondernemingsraad (zie hieronder) zowel ten aanzien van het aantal gekozen leden, waaruit de raad bestaat, als ten aan zien van de diensttijd die een werknemer moet hebben vervuld om voor het actief en/of passief kiesrecht in aanmerking te komen, een afwijkende regeling op te nemen. De verkiezing geschiedt bij geheime schrif telijke stemming aan de hand van één of meer kandidatenlijsten.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 24