19 geen eenzijdige zaak schaven en bijschaven komt. Daar is niets op tegen, integendeel. Jonge mensen moeten voor studie doorzettingsvermogen tonen. De heer Coenen meent, dat het daar nog wel eens aan ontbreekt. Zij voelen er vaak niet voor hun vrije tijd aan een cursus op te offeren. Daarom stuiten avondcursussen wel eens op bezwaren. Maar ook om organisatorische redenen zijn vooral regionaal te houden avondcursussen vanwege te lange reistijden vaak niet haalbaar. Zeker in die gevallen wil de heer Coenen er bij de plaatselijke banken voor pleiten gelegenheid te geven voor het volgen van dag cursussen. Onze banken vertonen onderling natuurlijk nogal verschil len in grootte en ontwikkeling. We proberen daar bij de opleiding, met name bij directeurenconferenties, zoveel mogelijk rekening mee te houden, vertelt de heer Coenen, al moet je bij een indeling in groepen wel eens knopen doorhakken. Voor directeuren van grote banken zijn er bij voorbeeld aparte cursussen in management en gespreks techniek. Er zijn zeker ook bij kleinere banken directeuren, die daarvoor interesse hebben. Een indelingsgrens is daar om nooit helemaal billijk, maar je kunt niet zonder. De heer Coenen heeft er geen moeite mee, dat enkel grote Rabobanken gedeeltelijk zelf de opleiding van hun eigen personeel ter hand nemen. Wel is het gewenst te zorgen voor goed overleg en coördinatie met wat „Opleidingen" doet. Daarover bestaan overigens geen klachten, want er is in deze gevallen een goede samenwerking met die banken. Tot dusver is er geen van onze banken, die alles op het gebied van opleiding alleen doet. Daar zal het ook wel niet van komen, zegt de heer Coenen, want het zou te grote problemen geven om zelf het hele terrein te beslaan. Overigens is eigenlijk iedere plaatselijke bank bij de op leiding betrokken. Zij moet immers zelf voor de ,,follow-up" zorgen. Iemand, die bijvoorbeeld de baliecursus heeft ge volgd, moet het geleerde op zijn eigen bank in praktijk brengen. Wij stimuleren dat ook zeer. De opleiding, zoals die in onze organisatie geschiedt, staat op goed niveau. De heer Coenen heeft de indruk, dat wij het zeker niet minder goed doen dan andere bank instellingen. Maar hij voegt daar onmiddellijk aan toe, dat er geen reden is om op lauweren te gaan rusten, want typisch voor „opleiding" is, dat het werk eigenlijk nooit af is. Immers iedereen heeft op een gegeven ogenblik weer bijscholing nodig. Dat zou anders zijn als ons bedrijf sta tisch was, er geen ontwikkeling in zou zitten en geen en kele verandering zou ondergaan. Men hoeft echter slechts aan de enorme uitbreiding van het dienstenpakket te den ken om te weten, dat er telkens iets nieuws valt bij te leren. Onze inspanningen voor de opleiding kosten veel geld, maar de heer Coenen benadrukt het nog eens: het is een noodzakelijke investering, want het gaat om ons belang rijkste bedrijfsbezit: goede medewerkers! De kosten van „Opleidingen" worden ten dele in de vorm van cursus geld door de banken betaald, maar voor de Centrale Bank is de afdeling niet geheel self-supporting. Belangrijker dan die onderlinge verdeling is te weten, dat de kosten voor onze hele organisatie hun rendement ongetwijfeld zullen opbrengen en tevens dat het individuele personeelslid er zijn mogelijkheden door kan ontplooien. De grote opgave blijft de opleiding steeds zo goed mo gelijk te doen afstemmen op de behoeften en eisen in de praktijk. Dat is soms niet gemakkelijk, zegt de heer Coenen. We moeten daarop voortdurend zeer kien zijn. Ik ben ook daarom blij met de goede inbreng van de Technische Commissie Opleidingen, waarin directeuren van de aangesloten banken zitting hebben, die ons werk begeleiden. Opleiding is een apart vak: het goed overbrengen van kennis en het leiden van de cursist. Dat eist tegelijkertijd voorzichtigheid en een vooruitziende blik!

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 21