13
blinde vlek
verdiensten en besparingen
financieringsbron
energie en de tuinbouw
actieprogramma
de gasprijs
1970/71 1971/72 1972/73 1973/74
(voorl.) (raming)
inkomensgroei
20,0
28,0
30,5
- 5,5
groei
beloningsaanspraken
8,0
7,5
11,0
13,0
inkomen in
van aanspraken
72
88
105
88
Zoals reeds opgemerkt, waagt het L.E.B. zich niet aan een
raming voor het komende jaar. Hoewel de kostentoename
in de landbouw bijzonder sterk is, is het niet zonder meer
te verwachten dat de relatieve inkomenspositie van de
landbouw verder achteruit zal gaan. Men kan immers aan
nemen dat de groei van het inkomen in de komende
periode over het geheel genomen zal afnemen en afge
wacht moet worden of de landbouw bij het gemiddelde zal
achterblijven.
Zoals het geval met de meeste statistische gegevens,
welke het L.E.I. hanteert, beperkt ook het L.E.B. zich tot
landbouwbedrijven van 5 ha en meer; voor tuinbouwbedrij
ven geldt deze beperking uiteraard niet. Het L.E.B. ver
meldt, dat de landbouwbedrijven kleiner dan 5 ha in 1973
ongeveer 20% van het totaal uitmaken en voor 10% in
de produktie bijdragen. Met name de veredelingsproduktie
is in belangrijke mate op deze bedrijven geconcentreerd.
Een toch niet onbelangrijke blinde vlek!
Van de landbouwbedrijven van 5 ha en meer wordt slechts
7% als nevenbedrijf uitgeoefend. Het inkomen dat buiten
het bedrijf om naar de agrarische gezinnen vloeit (sociale
uitkeringen, vermogensopbrengsten, inkomen uit arbeid
buiten het bedrijf) is in 1972/1973 ongeveer 400 miljoen,
dat is ca. 9 van het totale inkomen.
Het totale inkomen bedroeg in 1972/1973 bijna 4,4 miljard,
dat is gemiddeld ruim 41.000,- per bedrijf. Hierbij zijn de
inkomsten van eigen arbeid, medewerkende gezinsleden
en van het eigen vermogen te zamen genomen. Trekt men
hiervan af de bedragen die zonder meer betaald moeten
worden, zoals de belastingen en de sociale premies, dan
blijft per bedrijf gemiddeld een besteedbaar inkomen van
35.500,- over. Daarvan kan niet alles worden geconsu
meerd want er zijn investeringen nodig om de bron van
inkomen in stand te houden. Het percentage van de be
sparingen is hoog: in 1970/1971 21 in 1971/1972 39%
en geraamd voor 1972/1973 45%. Vooral de jonge land
bouwers hebben een hoge spaarquote: 51
In 1972/1973 zijn de gezinsuitgaven in de landbouw met
15% toegenomen tot 19.500,-. Het gemiddelde Neder
landse gezin kon in dat jaar 10% meer uitgeven. Het
absolute uitgavenniveau bleef in de landbouw toch nog
10% onder het gemiddelde van het Nederlandse gezin.
De grote besparingen maken het mogelijk dat de land
bouw voor het grootste deel zijn eigen financier is geweest.
De laatste drie jaren werden investeringen achtereenvol
gens voor 78, 89 en 82% uit eigen middelen gefinancierd.
Wat vreemd vermogen betreft zijn de familie en de Rabo
bank de belangrijkste bronnen. Het L.E.B. constateert een
verdere verschuiving van de familie naar de Rabobank: per
1 mei 1973 is vreemd vermogen voor lange termijn voor
53% bij de Rabobank opgenomen en voor 31 bij de
familie. De resterende 16% is afkomstig van andere ban
ken, verzekeringsmaatschappijen, de overheid en particu
lieren.
Het L.E.B. staat uiteraard ook in het teken van de energie
crisis. Er wordt melding gemaakt van een Amerikaanse
studie, waaruit blijkt dat het energieverbruik (direct en
indirect) nodig voor 1 kg mais gelijk is aan 1400 kcal, het
geen gelijk is aan 0,15 liter olie. Voor de produktie van
1 kg stooktomaten, zo stelt het L.E.B., is alleen reeds voor
het directe energieverbruik 40.000 kcal nodig, hetgeen
gelijk staat met 4 kg olie.
Het probleem van de glastuinbouw bij de stijgende olie
prijzen is hiermede treffend geïllustreerd. In april is dit
onderwerp in de Tweede Kamer aan de orde geweest toen
daar de „nadere nota" van de regering over de energie
crisis werd besproken. Door de tuinbouw en de visserij
werd op bijzondere maatregelen aangedrongen teneinde
in ieder geval de directe gevolgen van de toegenomen
olieprijzen voor de bedrijven op te vangen. De regering
toonde zich daartoe niet ongenegen, zij het dat de minister
president bevreesd leek voor subsidie die de vorm van een
olievlek zou aannemen. Hij gebruikte in dit verband voor
de televisie de uitdrukking, dat de overheid geen Sinter
klaas kan gaan spelen, hetgeen - zoals later verduidelijkt -
sloeg op bedrijfstakken die in mindere mate dan de tuin
bouw en de visserij door de stijging van de olieprijzen zijn
getroffen.
Op 3 april kondigde de minister van Landbouw en Visserij
in de Tweede Kamer een actieprogramma voor de tuin
bouw en visserij af. Teneinde een duidelijke grens aan
de steun van de overheid te stellen stelde minister Van
der Stee dat het om bedrijfstakken gaat waarvan de olie
prijs niet minder dan 25% van de totale kosten uitmaakt,
deze kosten niet op korte termijn uit gestegen markt
prijzen zijn goed te maken en waar een niet ingrijpen ook
sociaal en economisch onverantwoord is.
Wat de tuinbouw betreft, noemde de minister een afronding
van het programma voor stimulering van de omschakeling
van olie op gas, het bevorderen van onderzoek voor ener
giebesparing, het in meerdere mate stimuleren van be
drijfsbeëindiging van niet perspectief biedende glastuin
bouwbedrijven en ten slotte een voorschotregeling ter fi
nanciering van de olie-aankoop voor het stookseizoen
1973/1974. Dit pakket van maatregelen kwam voor een be
langrijk deel tegemoet aan de wensen van het bedrijfs
leven, al zag dat de concrete getallen voor de steun liever
hoger.
Een belangrijk hoofdstuk in de energieproblemen van de
tuinbouw wordt echter ook gevormd door de wijze waarop
de gasprijs in de toekomst wordt vastgesteld. Het is te
verwachten dat de gasprijs op den duur de stijging van de
olieprijs zal volgen, maar voor de tuinbouw is van groot